Bron 5 Een beschrijving van religieuze
gewoontes van zeven Noord Germaanse stammen als de Aviones en de Anglii (zie het kaartje). Deze stammen aanbaden Moeder
Aarde, de Godin van het Voorjaar, en teelden
planten. Elk voorjaar vierden zij de geboorte van
nieuw leven en nieuwe gewassen.
'Over de afzonderlijke stammen is niets
bijzonders te melden, alleen dat ze tezamen Nerthus,
oftewel Moeder Aarde, vereren. Ze geloven dat zij
ingrijpt in het menselijk bestaan en rondrijdt onder
de volkeren.
Op een eiland in de Oceaan ligt een ongerept heilig
woud met daarin een aan haar gewijde wagen, die is
afgedekt met een doek, alleen aan te raken door de
priester. Hij merkt het wanneer de godin in haar
heiligdom aanwezig is. Dan rijdt zij rond, door koeien
getrokken, waarbij hij haar met groot eerbetoon
begeleidt. Het zijn dagen van vreugde, en alle plaatsen
die zij in haar goedheid aandoet en bezoekt zijn
feestelijk versierd. Men gaat niet ten oorlog, neemt
geen wapens op, alle ijzer is opgeborgen. Dit is de
enige tijd dat de stammen rust en vrede kennen, de enige
tijd dat ze daar ook van houden, totdat diezelfde
priester de godin weer terugbrengt naar haar tempel, als
zij genoeg heeft van van de omgang met mensen. Haar
wagen, de doek en (voor wie het wil geloven) de godheid
zelf worden gewassen in een meertje achteraf, Dit wordt
gedaan door dienaren (slaven) die onmiddellijk in
datzelfde meertje worden verzwolgen. Vandaar de
geheimzinnige huivering en het taboe op kennis van wat
alleen ten dode opgeschrevenen mogen zien.'
Cornelius Tacitus, Germania 40, geschreven in 98-99 na Christus (vertaling
Vincent Hunink)
|