|
Inleiding
De man van Tollund Hij was tot
gisteren in zijn turfbed veilig,
toen leverde het veen hem uit voor geld.
Was hij een schurk, was hij een held, of
was hij heilig?
Een knooptouw heeft de wervelstam
geveld,
maar 't koord viel na twee duizend jaren
los,
de nek is nu van leer, de wangen werden
kurk.
Hij ziet er opgehangen uit uit maar o,
hoe trots!
Men hing hem en men wierp hem in 't
moeras,
de man van Tollund, en wij raden wie hij
was:
wellicht wat heilig en heldhaftig en een
schurk.
J.B. Charles, 1957
|
Op diverse plaatsen in
Europa zijn zogenaamde veenlijken gevonden. Deze mensen
zijn geen natuurlijke dood gestorven. Maar hoe kwamen ze
dan wel aan hun eind en vooral waarom werden zij gedood?
Waren zij heiligen of juist schurken, zoals de dichter
zich in bovenstaand gedicht afvraagt? |
|
|
|
|
|