|
Bron 6
In de weken en maanden die verloren gingen met nutteloze
correspondentie met de koning, die toch niet wilde
toegeven, omdat hij overtuigd was het in geweten niet te
mogen doen, voerden de
hageprekers een felle campagne tegen de 'afgoderij
van de beeldendienst'. Zij hitsten hun toehoorders op,
de hand aan het werk te slaan en de kerken van alle 'afgoden' te
zuiveren en in bezit te nemen. In de zuidelijke
industriedistricten van Vlaanderen vormden zich benden
van beeldstormers, die onverhoeds een aanval deden op de
kerken (12 en 13 augustus). Als bij toverslag plantte de
beweging zich voort over heel Vlaanderen, waar 400
kerken geschonden werden, over Brabant, Holland, tot in
Groningen en Friesland (6 september).
Buiten Vlaanderen
beperkte de beeldenstorm zich hoofdzakelijk tot de
steden. De overheid, verlamd van schrik, zag in de
meeste plaatsen werkeloos toe. Waar ze kordaat optrad,
dropen de vandalen af. Het tekent wel scherp de lakse
houding van de overgrote meerderheid der bevolking en
van de magistraten, dat ze zulk een gruwelijke
heiligschennis en massamoord op de kerkelijke kunst niet
hebben verhinderd.
Bron: Commissaris, A.C.J., Leerboek der Nederlandse
geschiedenis, eerste deel tot 1795, 19e druk, 1956,
blz. 85
|
|
|