Pompeii is naast het verhaal van de eruptie van de Vesuvius in 79 na
Christus, vooral het verhaal van een door en door corrupte, decadente
wereldmacht op zijn retour. Dat benadrukt Harris met behulp van een drietal
motto's die zijn verhaal een bijzonder perspectief verlenen.
Motto één betreft de superioriteit van de VS nu, nummer twee is even ronkend
over de superioriteit van het Romeinse rijk destijds, en nummer drie verbindt
die twee: de Romeinse watervoorziening in de eerste eeuw was superieur aan de
New Yorkse van 1985.
Waarschuwt de Brit Harris op deze manier Amerika voor rampen die het niet
begrijpt? Mogelijk wil hij ons er alleen van bewustmaken dat het hier niet over
een tragische natuurramp in een ver-van-mijn-bed-land gaat, maar over de strijd
tussen civilisatie en natuur, en het noodlot dat het machtigste land ter wereld
treft.
Vervolgens wijdt Harris geen woord meer aan die vergelijking, maar het beeld
dat hij van de toeristische streek rondom de Vesuvius schetst doet uiterst
hedendaags aan. Badhuizen, sauna's en pleziervaart, miljonairsvilla's met
uitzicht op zee, omkoping, vastgoedprijzen, prostitutie en feestmaaltijden, het
komt allemaal even vertrouwd over, net als de marinevloot die in het nabij
Pompeii gelegen Misenum voor anker ligt.
Marcus Attilius Primus is de held die Harris heeft gekozen als objectieve
observeerder. Deze onkreukbare technicus met mensenkennis komt de verdwenen
beheerder van het waterleidingsysteem vervangen. Attilius is de nieuwe aquarius,
een vak dat in zijn familie van vader op zoon gaat, en nu dus ook opzichter van
de Aqua Augusta, de machtigste waterleiding van het Romeinse rijk.
Als buitenstaander is deze nuchtere held de ideale waarnemer, maar uiteraard
komt hij ook in conflict met de lokale mores en mensen. Zijn nuchterheid blijkt
al snel wanneer hij het volgende vaststelt: 'Wat hield leiderschap uiteindelijk
meer in dan blindelings de ene route boven de andere verkiezen en dan
zelfverzekerd pretenderen dat dit een rationele beslissing was?'
Twee dagen voordat de vulkaan uitbarst vertrekt Attilius met een groep mannen
bergop om de waterloop te herstellen. Dat zet een reeks avonturen in gang die
hem het zicht op de naderende ramp bijna ontnemen. Gaandeweg overtuigen zijn
observaties hem er evenwel van dat de waterleiding beschadigd is door iets
oppermachtigs. Maar wat?
De lezer verliest dat onheilsperspectief geen moment uit het oog. 'Pompeii'
is een ramp, de titel van het boek zet de lezer wat dat betreft op scherp. Alsof
dat niet genoeg is houdt Harris de druk hoog door ieder hoofdstuk te beginnen
met een indrukwekkend vulkanologisch weetje (plus bronvermelding). Zo vergroot
hij de kloof tussen de alwetende lezers en de gedoemde personages.
Al lezend krijg je dan ook steeds meer mededogen met al die naïeve mensen met
hun futiele beslommeringen, met hun geloof in reuzen die de aarde laten trillen,
en in Vulcanus die ze op zijn feestdag, nota bene een dag voor de eruptie,
aanbidden.
Natuurlijk moet Harris een zo realistisch mogelijk beeld van toen schetsen,
en dat doet hij virtuoos. Maar in de wetenschap dat het op al die kleurige
kleren en kostbare kunstvoorwerpen straks puimsteen zal regenen, dat alle
zakelijke geschillen straks met gloeiende lava zullen worden beslecht, wordt hij
een even wrede heerser als sommige van de Romeinen die hij portretteert.
Het is vooral dat besef, of misschien de kloof van kennis tussen lezer en
personage die het boek zo ongemeen spannend maakt. Het woord 'onontkoombaar'
wordt door Harris in driehonderd pagina's opnieuw gemunt. Terwijl de personages
voortdurend trillingen voelen, zit je als lezer te vibreren van de spanning. En
dan ben je nog maar halverwege.
Robert Harris: Pompeii. Uit het Engels vertaald
door Renée Vink. De Boekerij, 14 euro 50.