Surhuisterveen

Surhuisterveen wordt ook wel ’It Fean’ genoemd. Het bestond oorspronkelijk uit niets meer dan woeste onbewoonde veengronden ten zuiden van het dorp Surhuizum in de grietenij Achtkarspelen. Het veen dat hier lag was voor het grootste gedeelte hoogveen. Tussen de hoogveengebieden van het tegenwoordige Harkema-Opeinde en die van Surhuisterveen lag, meer westelijk, ook nog een laagveengebied dat, nadat het was uitgebaggerd, een meertje, de "Wijde Pet", achterliet.   

Surhuisterveen

 

In de zestiende eeuw kwam er steeds meer interesse in turf als brandstof en de venen begonnen van belang te worden voor speculanten en beleggers. In 1517 kocht Tjaard van Burmania, Ridder in de Hove van Friesland van het convent te Buweklooster een deel van de venen. Deze lagen aan de Lits (bij Rottevalle) ten zuiden van Surhuizum. Burmania vermeerderde dit bezit nog, doch ook andere kopers daagden op. Het blijkt dat er in 1530 zelfs turfgravers voor het Convent zelf aan het werk waren. Om de venen enigszins bereikbaar te maken, had het Gerkesklooster een kleiweg naar het zuiden doen aanleggen, die waarschijnlijk de Friese Dijk van tegenwoordig is. Er was echter meer nodig dan een weg. De afvoer van de turf moest hoofdzakelijk per schip geschieden en Burmania sloot dan ook al spoedig met het klooster een overeenkomst om een vaart te graven naar Rottevalle "so breed, datter twe schuyten neffen den anderen moegen vaeren". Van een eigenlijk dorp Surhuisterveen is echter in de zestiende eeuw nog geen sprake. Het klooster werd in 1580 verwoest.

Naast de "Oude Vaart" werd in 1648 de Nieuwe Compagnonsvaart gegraven naar het Kolonelsdiep en deze had vandaar verbinding met Buitenpost. De nederzetting werd nu ook al meer en meer een dorp. In 1723 wordt het "door sijn turven vermaard" genoemd en in 1787 wordt ervan gezegd dat het bestond uit "een groote menigte van huizen, die alle langs de Veenster Vaart, in een vermaakelijke en lommerijke plaats, midden in de hooge veenen is gesticht". Anders dan tegenwoordig, moet het ook wat natuurschoon betreft niet onaantrekkelijk zijn geweest. Wij lezen tenminste van met bomen beplante wegen," en er is alom in de velden een groote menigte van haazen, patrijzen, en ander klein wild".

 

Surhuisterveen in 1903

 

Surhuisterveen bestond oorspronkelijk uit niets meer dan woeste onbewoonde veengronden ten zuiden van het dorp Surhuizum in de grietenij Achtkarspelen. Het veen dat hier lag was voor het grootste gedeelte hoogveen. Tussen de hoogveengebieden van het tegenwoordige Harkema-Opeinde en die van Surhuisterveen lag, meer westelijk, ook nog een laagveengebied dat, nadat het was uitgebaggerd, een meertje, de "Wijde Pet", achterliet.
In de zestiende eeuw kwam er steeds meer interesse in turf als brandstof en de venen begonnen van belang te worden voor speculanten en beleggers. In 1517 kocht Tjaard van Burmania, Ridder in de Hove van Friesland van het convent te Buweklooster een deel van de venen. Deze lagen aan de Lits (bij Rottevalle) ten zuiden van Surhuizum. Burmania vermeerderde dit bezit nog, doch ook andere kopers daagden op. Het blijkt dat er in 1530 zelfs turfgravers voor het Convent zelf aan het werk waren. Om de venen enigszins bereikbaar te maken, had het Gerkesklooster een kleiweg naar het zuiden doen aanleggen, die waarschijnlijk de Friese Dijk van tegenwoordig is. Er was echter meer nodig dan een weg. De afvoer van de turf moest hoofdzakelijk per schip geschieden en Burmania sloot dan ook al spoedig met het klooster een overeenkomst om een vaart te graven naar Rottevalle "so breed, datter twe schuyten neffen den anderen moegen vaeren". Van een eigenlijk dorp Surhuisterveen is echter in de zestiende eeuw nog geen sprake. Het klooster werd in 1580 verwoest.

Naast de "Oude Vaart" werd in 1648 de Nieuwe Compagnonsvaart gegraven naar het Kolonelsdiep en deze had vandaar verbinding met Buitenpost. De nederzetting werd nu ook al meer en meer een dorp. In 1723 wordt het "door sijn turven vermaard" genoemd en in 1787 wordt ervan gezegd dat het bestond uit "een groote menigte van huizen, die alle langs de Veenster Vaart, in een vermaakelijke en lommerijke plaats, midden in de hooge veenen is gesticht". Anders dan tegenwoordig, moet het ook wat natuurschoon betreft niet onaantrekkelijk zijn geweest. Wij lezen tenminste van met bomen beplante wegen," en er is alom in de velden een groote menigte van haazen, patrijzen, en ander klein wild".

Waarschijnlijk is het eigenlijke Surhuisterveen niet veel vroeger dan 1600 gesticht. De eerste nederzetters waren doopsgezind en de Mennonieten hebben een blijvend stempel op het dorp gezet, dat zelfs tegenwoordig nog niet geheel is uitgewist.

 

Doopsgezinden

De eerste nederzetters waren doopsgezind en kwamen rond 1570 naar het dorp. In de beginjaren van het dorp was een kwart tot een derde van de ‘Feansters’ doopsgezind.De Mennonieten hebben een blijvend stempel op het dorp gezet, dat zelfs tegenwoordig nog niet geheel is uitgewist. In 1614 is er al een Doopsgezinde Gemeente en in 1645 wordt de eerste Doopsgezinde kerk door een nieuwe tweede vervangen. In 1685 werd een nieuwe vermaning gebouwd, tegenover de huidige kerk die in 1804 werd gebouwd. Of de eerste gemeente door een vermaner of door een leraar werd bediend is niet bekend. De eerste mocht niet de Doop en het Heilig Avondmaal bedienen. Hij was dikwijls een gewoon lid van de gemeente.

 

De Mennonieten waren in die tijd in meerdere secten verdeeld. Surhuisterveen had zich bij de zogenaamde Waterlanders aangesloten en was dan ook in 1647 op de "Kerkelijke Handeling" (een synode) van de Waterlanders in Amsterdam vertegenwoordigd. Men nam leven en leer nog steeds ernstig in de oude Doperse geest op. De leraar moest de gemeente opwekken niet mee te doen aan pracht en praal, aan weelde en overdaad, vooral bij bruiloften en maaltijden. Ook mochten werken des vleeses, als "droncken drincken, iedelheyt, dansen, lichtvaerdigheyt, kyven, vechten en diergelijcke" niet door de vingers worden gezien. In 1695 werd de Friese Doopsgezinde Sociëteit te Leeuwarden gesticht. Deze heeft veel voor de Mennisten en hun gemeenten gedaan. Surhuisterveen had toen, volgens opgave, 31 leden. Zeker een klein getal vergeleken bij de 130 in de opgave van 1723.

 

De vermaning (Doopsgezinde kerk) in Surhuisterveen

 

In het begin van de 18de eeuw kreeg Surhuisterveen te maken met de gevolgen van de vervolging van Doopsgezinden in het buitenland. Van deze vervolgden verbleef er negen jaar lang, van 1720 tot 1729, een groep in deze veenkolonie met haar sterke Doopsgezinde inslag. Het ging hier om geloofsgenoten uit Schwarzenau (Duitsland), die zich in 1708 hadden laten dopen in de rivier de Eder. Leider van de groep was de toen 26-jarige molenaar Alexander Mack, uit calvinistisch milieu afkomstig. Toen in de loop der jaren de vervolgingen die in Zwitserland onmenselijke vormen aannamen, zich ook over de grens uitbreidden, zag deze groep zich genoodzaakt Schwarzenau te verlaten. Men werd in Surhuisterveen opgenomen. Hun Godsdienstoefeningen hielden zij in een bijzonder huis tegenover de Doopsgezinde Pastorij. Zij bedienden de doop bij onderdompeling in een heldere plas te Kortwoude.

De groep van Mack is in 1729 scheep gegaan op de "Allen" en bereikten na een voorspoedige reis Pensylvanië. Ze vonden daar enkele Duitse geloofsgenoten, die zich bij hen aansloten en Mack als hun leider erkenden. Zij vormden daar de "Church of the Brethren".

 

 

 

 

 In 1614 is er al een Doopsgezinde Gemeente en in 1645 wordt de eerste Doopsgezinde kerk door een nieuwe tweede vervangen. Of de eerste gemeente door een vermaner of door een leraar werd bediend is niet bekend. De eerste mocht niet de Doop en het Heilig Avondmaal bedienen. Hij was dikwijls een gewoon lid van de gemeente.

De Mennonieten waren in die tijd in meerdere secten verdeeld. Surhuisterveen had zich bij de zogenaamde Waterlanders aangesloten en was dan ook in 1647 op de "Kerkelijke Handeling" (een synode) van de Waterlanders in Amsterdam vertegenwoordigd. Men nam leven en leer nog steeds ernstig in de oude Doperse geest op. De leraar moest de gemeente opwekken niet mee te doen aan pracht en praal, aan weelde en overdaad, vooral bij bruiloften en maaltijden. Ook mochten werken des vleeses, als "droncken drincken, iedelheyt, dansen, lichtvaerdigheyt, kyven, vechten en diergelijcke" niet door de vingers worden gezien. In 1695 werd de Friese Doopsgezinde Sociëteit te Leeuwarden gesticht. Deze heeft veel voor de Mennisten en hun gemeenten gedaan. Surhuisterveen had toen, volgens opgave, 31 leden. Zeker een klein getal vergeleken bij de 130 in de opgave van 1723. Wij moeten daarbij echter in het oog houden, dat de gemeente een grote uitbreiding had ondergaan doordat Doopsgezinde vluchtelingen uit Zwitserland zich hier omstreeks 1715 hadden gevestigd. Zij bedienden de doop door onderdompeling welke plaats vond in een plas bij Kortwoude. Zij bleven echter niet definitief, doch trokken later verder naar de Palz en de meesten emigreerden naar Pennsylvania in Noord-Amerika. Als typische bijzonderheid is nog vermeld, dat zij de eerste aardappelen naar Surhuisterveen brachten.
Rond 1650 telde Friesland zo'n 63 doopsgezinde gemeenten. In tien daarvan volgde men de Waterlandse richting, zo ook Surhuisterveen. Andere doperse stromingen in Friesland waren de Vlamingen/Hoogduisters (de grootste groep), de Janjacobsgezinden, de Ukwallisten, de Contrahuiskopers, de Huiskopers, het Twisckvolk en het Eebe Wytsesvolk. Naar telde Friesland in 1666 zo'n 20,00 doopsgezinden, de nog niet gedoopte familieleden meegerekend. Dit is zo'n 12,5% van de bevolking. In 1658 klaagde de vermaner van Kollum dat het aantal leden in korte tijd was teruggelopen van 97 naar 50 en dat aantal liep daarnaa nog verder terug.

In 1685 werden de doopsgezinden in het algemeen en Foeke Floris smid en vermaner uit Surhuisterveen door predikant Franciscus Elgersma van socianisme beschuldigd. Vreemd is dat volgens Trompetter (2007) niet. Een deel van de doopsgezinden was al in een vrioeg stadium van menno's gedachtengoed afgeweken. Voor hen was Menno Simons woord geen wet. Toch was het ontkennen van de goddelijke drie-eenheid, zoals Fausto Sozzini (1539-1604) en diens oom Lelio Sozzini (1525-1562) eden, geen onderdeel van de Mennonitische leer. Andere elementen, zoals van Socinus' leer, zoals de nadruk op de vrije wil, op een godsvruchtig leven en der verwerping van de predestinatie deden dat echter wel. Floris' verdediging had, volgens Trompetter (2007), een averechts effect. Het boek waarin hij zijn verdediging uiteenzette werd verboden en hijzelf belandde in het tuchthuis. Uiteindelijk mocht hij van geluk spreken dat hij er met een verbanning vanaf kwam.

 

Surhuisterveen in 1813

 

In de loop van wat wij de Franse tijd plegen te noemen, namen, mede als gevolg van de politieke gang van zaken die ook voor vele patriotten op een teleurstelling was uitgelopen, de tegenstellingen tussen de partijen af. Toch waren in 1813, toen de Fransen vertrokken waren en prins Willem I tot souverein over de bevrijde Nederlanden
was aangesteld, op het Veen sommigen nog niet vergeten wie in he begin van het Franse bewind en misschien ook later nog wel aan de kant van de nieuwe orde hadden gestaan. In elk geval kregen twee vooraanstaande ingezeten ‘last’: de doopsgezinde predikant Ynzo Ypes van Reen en de kapitaalkrachtige landbouwer Jan Reinde
rs Hulshoff. Beiden stuurden een brief aan de maire aan Surhuizum, die op zijn beurt de heren Bergsma en
Van Sminia te Leeuwaren als commissarissen-generaal van het Departement Vriesland inlichtte.

G.A. Wumkes beschreef reeds in het  Historisch Gedenkboek Herstelling van Neerlands Onafhankelijkheid in1813
het gebeurde in Surhuisterveen, maar ik vond het toch nodig ook de archivalia zelf te raadplegen. Na te hebben beschreven hoe half november een stroom Franse vluchtelingen voor de bevrijders, bestaan de uit Russische troepen, via Strobos in westelijke richting de vlucht hadden genomen, schreef Wumkes, dat in Surhuisterveen de volgende dagen alles in verwarring dreigde te geraken. Voor zijn rekening blijft de bewering: ‘Van ouds stond dit dorp bekend als een broeinest van godsdienstige en politieke twisten. Gereformeerden (bedoeld zijn de Ned. Hervormden) en Mennisten, Oranjeklanten en Keezen stonden er feller dan ergens in Friesland tegenover elkander. En toen begin December 1813 het alles Oranje was wat  de klok sloeg, moesten vooral de meer gegoede Patriotten van weleer het ontgelden. (...) Ook hadden de Mennisten het hard te verantwoorden. Men hield hen voor minder Oranjegezind en nu moest de “Vermaning’ er onder’ (pag 346/347 Historisch
Gedenkboek).


Wat vertellen de stukken ons? Op 15 december schreef de Maire van Surhuizum, Bonhomme, aan de Commissarissen-generaal van het departement Vriesland dat hij zowel van ds. Van Reen als van Hulshoff, nog wel “Municipale Raad dezer Gemeente”, ernstige klachten had ontvangen, die hij haastte door te geven. “Ik voor mij hebbe alles gedaan, wat ik konde, dog mijne vermaningen, waarschouwingen, en dreigementen helpen niets. Dan Boode, en de Veldwagters die ze doen, krijgen kwaat beschijd en worden huijverig in het waarnemen van hunnen dienst. Als zij een Heethooft bij mij ontbieden, komt hij niet. En als Klaas Rudmer Van Der Veen, in zijne kwaliteijd als Deurwaarder voortvaard, de belastingen in te drijven, wil men hem doodslaan”. En dan volgt een voor de toenmalige bevolking van Surhuisterveen niet zo’n fraai getuigenis: “Het is genoegzaam bekent, welke eene moeite de politie ten allen tijden gehad heeft, om het gemeen van Surhuster Veen in order te houden, en welk eene bitteren Religiehaat, daar heerscht, tusschen de Doopsgezinde, en de Gereformeerden. Thans is eijgentlijk Orange het voorwendzel in deeze Religiehaat, den drijfveer van alle deze woelingen”. De maire drong dan ook aan op spoedige en krachtige maatregleen. Daar keken  ds. Reen en boer Hulshoff stellig met smart naar uit.

 

 Henry Damas Bonhomme was in 1812 Maire van Surhuizum. Hij had in zijn militaire loopbaan vele rangen, in 1795 werd hij Generaal. Nadien werd hij Minister van Oorlog en Gouveneur-Generaal van Oost-Friesland in Noord-Duitsland. Hij bewoonde het buitengoed Woudlust tot zijn dood in 1826.

Meer info

 

 

Woudlust

Woudlust is de naam van het buiten dat in 1766 werd gesticht en in 1836 voor afbraak werd verkocht. De buitenplaats stond tegenover de kerk en bestreek een gebied tussen de huidige C. Schuurmanwei en de Uterwei.


De predikant schreef aan Bonhomme (geen Fransman uiteraard, maar een Nederlander met een Franse naam) in grote vrees te leven, want de bedreigingen en verwijten waren “onbeschrijfelijk”. “Men heeft
het op de Notabelste Ingezetenen onzer Gemeente (de Doopsgezinde. v.d.M.) gemunt. Onder den naam van de Patriotten te vervolgen, vreeze en geloof ik, dat men eigenlijk door Religiehaat gedreven, onze Gemeente den bodem dreigt in te slaan”. Er was voor de komende zaterdag weer een optocht (demonstratie zou men in 1976 zeggen!) “met de vlag, waar bij men in ’t wit zal gekleed gaan en de zoogenoemde Patriotten eenen beurt geven”. Dominee vond in deze Orangistische actie een onzuiver motief: “Dat het om plunderen te doen is, kan men duidelijk hier uit afleiden: men zegt het is op de Patriotten gemunt, maar juist harde Patriotten, die arm zijn, doet men hoegenaamd geen last”. Ging het dus tegen “het kapitaal?” of kwam de “religiehaat” voort uit het feit, dat na 1795 de Doopsgezinden (evenals de Joden) niet meer gediscrimineerd werden en men dat in hervormde kringen niet kon zetten?

 

Ds. Reen kan zich overigens in de jaren ‘90 van de 18de eeuw in Surhuisterveen niet als een ”harde” partijman hebben gedragen, daar hij pas in 1801 ds. P.H. de Vries opvolgde. Toen was elke patriot als aardig bekoeld.
Ds. Reen vroeg in elk geval met het oog op de aangekondigde demonstratie enkele “goede, vertrouwde Kozakken” te sturen, terwijl ook ”vertrouwde Burgers” bewapend konden worden. Hij wees er op, “dat Zijne Hoogheid den Heer Prince van Oranje en Nassau alles vergeven heeft en vermaant de handen in een te slaan”. Inderdaad was het patriottisme van 1795-1800 in 1813 en daarna geen punt meer. Bonhomme kreeg de toezegging, dat er drie justitiedienaren en drie Kozakken naar het Veen zouden worden gestuurd om de nodige maatregelen te nemen. Wumkes wist te melden, dat de ordebewaarders, zwaar bewapend en voorzien van boeien en ketens, des
vrijdags arriveerden en in het dorp grote indruk maakten. Maar het plan om te demonstreren wilde men toch niet helemaal verlaten en zo kwam het in de nacht van zaterdag op zondag nog tot een botsing, “waarbij de officier der Kozakken leelijk gehavend werd”. Maar daar bleef het dan ook bij. De rust keerde terug.

 

Wat de familie Hulshoff betreft, die zat op 11 december (1813) ‘s avonds zes uur bij de haard (in gezelschap van mevrouw Reen), toen zij “onverwagt (werden) aangerand door eene bende rustverstoorders. Die riepen: “onder voeten!”, lsegen op de luiken, waarop iemand schreeuwde: “Waar zijt gij Jan Reinderts! Waar zijt gij nu!” De boer was echter niet thuis, waarop zijn vrouw en de zoons naar de deur gingen en daar Geert Sipkes en Johannes Harmens (zie Kollumer Oproer 1797) aantroffen. Zij wilden van geen redelijk gesprek weten en begeleid met nog heviger gebons riepen zij uit: “Hij zal er uit al war hij de duivel ook!” Er volgden nog meer verwensingen en bedreigingen,
terwijl het gebons op de ramen doorging. De zoon vroeg nog, of deze manier van doen nu in de bedoeling lag van de souvereine Prins van Oranje, die vrede en eendracht bedoelde “om ons vaderland te helpen en te herstellen”, maar die verwijzing had geen effect. Na een half uur trokken de onruststokers af.

 



Welke eene bitteren Religie Haat te Surhuisterveen heerst

Berichtdoor musquetier » Donderdag 11 Sep 2014 11:01 am
Welke eene bitteren Religie Haat te Surhuisterveen heerst tussen de Doopsgezinden en de Gereformeerden,


De Predikant van de Doopsgezinde Gemeente van Surhuisterveen Ynze Ypes van Reen schrijft een brief aan de Maire Bonhomme van deze gemeente van Surhuizum en Jan Reinders Hulshof Municipalen Raad wegen een klagt, idem dito. Deze brief is ondertekend door B. J. Hulshof

En de Maire schrijft zoals hij verwoord in een brief aan de Commissaris generaal van het Departement Vriesland.

Daar deze beide stukken van een zeer serieusen aard zijn, haaste ik mij deszelve te brengen onder het oog van uwe Hoog Edele Gestrenge Heeren met het dringende verzoek om te willen voorzien de Disorders waarmede dit dorp gedreigt word, ik voor mij hebbe alles gedaan wat ik doen konde.

Dog mijne vermaningen waaschouwingen en Dreigementen helpen niets, den Boode en de Veldwagters, die ze doen krijgen kwaat beschijd en worden huyverig in het waarnemen van hunne dienst,
Als zij een heethooft bij mij ontbieden komt hij niet.
En als ik Klaas Rudmers van der Veen in zijne kwaliteit als Deurwaarder voortvaard, de belastingen in te drijven wil men hem doodslaan, Dit heeft den Veldwachter en Deirwaarder Klaas Rudmers van der Veen mij gisteren in vertrouwen geklaagt.

Het is genoegzaam bekend Hoog Edele Gestrenge Heeren welke eene moeite de Politie ten allen tijden gehad heeft om het gemeen van Surhuisterveen in orde te houden en welke eene bitteren Religie Haat aldaar heerst tussen de Doopsgezinden en de Gereformeerden, Thans is eigentlijk Orange (Oranje) het voorwentzel in deze Religie Haat den drijfveer van alle deeze woelingen,

En ik vreeze met reeden dat bij aldien hier niet in bijtijds op eene kragtdadige wijze voorzien worde van groote ongeregeldheden,
ik hebbe de eere met de meeste hoogachting te zijn de maire voornoemd
Bonhomme.

WAAR GAAT DIT NU OVER? :

De brief van Jan Reinders Hulshof Municipalen Raad Deze brief is ondertekend door B. J. Hulshof.

Op Zaterdag den 11e December 1813 des avonds om ses uur, daar waar wij in stilte en vreedzaamheid bij de haard zaaten, waar onder ook de Predikant zijn vrouw van onzen dorpe zich bevond.
Werden wij onverwacht door eene bende rustverstoorders aangerand, waarvan een hoopje aan de westkant van het huis gingen en in het voorbij gaan zeiden onder voeten en tevens verscheidene slaagen deeden op de vensters nouwelijks had men dit gehoord of men hoorde eene stem voor de deur;
waar zijt gij Jan Rinderts, waar zijt gij nu.
En met eens kwam er een bons op de deur, en daar hij niet te huis was, was het onmooglijk hem te antwoorden, waar op de vrouw en haare zoons naar de deur gingen toen was daar Geert Sipkes en Johannes Harmens, waarop wij hun vraagden wat wille gij? Geert Sipkes antwoorde waar is uwe vader!
Die moet er uit! Die heeft gezegt tegens mijne vrouw dat ik een rebelmaker was tegens het van Oranje om dat ik geen wagt wilde doen.
Maar wij zeiden wat onze vader gezegt heeft weeten wij niet, maar dat gij geen wagt wildet houden is ons wel bekend, en indien gij iets op hem hept te zeggen verzoeken wij dat gij op een Andre tijd eens weer komt thans is hij niet te huis.
Toen begon hij heviger en riep hij zal er uit al waar hij de Duivel ook! En met eens Bons! Bons! Op de deur.Toen wierpte de vrouw de deur op het slot, toen was het op alle de vensters en deuren maar Bons! Bons! Enz. en riepen luidkeels kom er uit nu, kom er uit maar gij Duivels, waar zijt gij nu met uwe Gauwdiefstekaaten en laden Geweerten gij valsche bliksems, kom er uit maar als gij moed bezit, en telkens ging het bons! Bons! Enz.

De vrouw en die van de Predikant waren zeer beangst en er op uit om een schuilplaats te zoeken om hun leven te bergen…..
Toen vraagde een van de zoons aan hun of dit nu het oogmerk was van onzen Aouvereinen Prins van Oranje en Nassauw zoo te handelen?
Ik meende zeide hij dat vreede en eendragt de bedoeling waare om ons vadeland te helpeb en te herstellen, maar dat wilden zij niet horen misschien hebben zij andere bedoelingen gehad hierop ziojn na ongeveer een half uur geduurt te hebben weggegaan dit alles is voorgevallen aan het huis van Jan Rinderts Hulshoff te Suiderhuisterveen in het jaar 1813 ondertekend door B. J. Hulshof.


De brief van de de Predikant van de Doopsgezinde Gemeente van Surhuisterveen Ynze Ypes van Reen van den 15e December 1813 ,
Aan de Maire de heer Bonhomme

Mijn Heer
Wij leven hier in een grote vrees, de bedreigingen en verwijtingen die men doet zijn onbeschrijflijk, men heeft het op de Ingezetenen onzer gemeente gemunt onder de naam van de Patriotten te vervolgen, vreeze en geloof ik dat men eigenlijk door Religie haat gedreven , onze Gemeente den bodem dreigt in te slaan, en onzen Godsdienst, dier ons zoo dierbaar is, als het leven, van deze plaats zoekt te verbannen.

Van hier is het, dat man a.s. Zaterdag wederom eenen optogt gedenkt te doen, met de vlag, waarbij men in het wit zal gekleed gaan, en de zoogenoemde Patriotten eene beurt geven.


Dit werk doet men Zaterdags in des Nachts, omdes Zondags alles in de war te doen zijn en dat het om plunderen te doen is, kan men duidelijk hier uit af leiden, men zegt het is op de Patriotten gemunt maar juist, harde Patriotten, die arm zijn doet men hoegenaamd geen last. Indien ik bij Uwe Edele ware konde ik meer vertellen dan schrijven, Nu Mijnheer, Onze vrees is niet te beschrijven, Onzen nood in dringende, het gevaar is groot.

Maak, dat wij voor a.s. Zaterdag goede, vertrouwde Kozakken hebben, men kan daar bij ook vertrouwde Burgers wapenen, en zij kunnen Uwe Edele ook van dienst zijn, waarom zullen wij langer in benaauwtheid levendaar zijne Hoogheid den Heer Prince van Oranje en Nassau regt verschaft, alles vergeven heeft en vermaant de handen in eene te slaan, waar toe wij
Ook van harte bereid zijn.
Op uwe welwillendheid mij verlatende troost ik mij reeds op voorraas op de aankomst van gewapende Militairen voor Zaterdag, zie niet tegen de kosten aan, dat is niets, indien wij maar veilig kunnen zijn,

mijn compliment en Hartelijke groeten en dat van mijnen vrouw, die reeds zoveel van de zwarigheden geleden heeft, door schrik en neusbloeding, aan uwe edele en aan mevrouwe Faur getekend te Zuiderhuisterveen den 15e December 1813 in haast geschreven.

N.B. Wees zo goed dat van dezen brief niets uitlekt; ook dat uwe meid Baaije daar niets van komt te weten anders is het aanstonds op het bekend.
Ondertekend door de Maire Bonhomme

BRON: Tresoar Toegang 11 Invt. nr. 6622 stuk 2073 d.d. 13-12-1813

Met vriendelijke groet

Anton Musquetier
http://altijdstrijdvaardig.nl
Index van het Provinciaal Bestuurlijk Archief van Friesland met ca.262.225 familienamen, ook uit andere Provincies, en ca. 227.750 gefotografeerde pagina's van D.T.B. en Kerkarchieven.

http://forumtresoar.nl/viewtopic.php?f=14&t=6191


 
Referenties


Zijlstra, S. (2000). Om de ware gemeente en de oude gronden: Geschiedenis van de dopersen in de Nederlanden 1531-1675. Hilversum: Verloren.
Trompetter, C. (2007). Eén grote familie: doopsgezinde elites in de Friese Zuidwesthoek 1600-1850. Hilversum: Verloren.
http://home.hetnet.nl/~feansterformanje/ 
http://home.hetnet.nl/~feansterformanje/the_mennonite_congregation_of_surhuisterveen.htm 
http://home.hetnet.nl/~feansterformanje/kijkje_rondom_de_feanster_formanje.htm 
http://home.hetnet.nl/~feansterformanje/historie_van_de_feanster_formanje.htm 
http://www2.ic.uva.nl/uvalink/uvalink12/menno.htm 
http://nl.wikipedia.org/wiki/Menno_Simons 
http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php3?id=simo021 

Van der Molen, S.J. (1976). Feanster Flucht. 1576 -1976. S.J. pag 58 e.v.

Gemeenteboek 1730, aangelegd door Jan Thomas, een van de Leraren van de gemeente. Geraadpleegd van http://www.doopsgezindsurhuisterveen.nl/bestanden/extern/documenten/naamlijst_leden_1730-1857.pdf

http://www.stellingia.nl/wp-content/uploads/2014/10/De-Ovend-1980-3-1.pdf

https://nl.wikipedia.org/wiki/Socinianisme