Inhoudsopgave
- Harm van der Kaap
- Elske van der Kaap
- Geertje van der Kaap
- Jacob van der Kaap
- Grietje van der Kaap
- Karst van der Kaap
- Antje van der Kaap
- Roelfke van der Kaap
Kinderen van Karst Jacobs
- Onze achternaam
- Familiewapen
- De naam van de vader
- Albert van der Kaap
- Kwartierstaat Albert vd Kaap
- Kwartierstaat Geertje Kemper
- Kwartierstaat Zwaantje Wigboldus
- Bieuwkje Wijnalda
- Fockens
- Wigboldus Homeri
- Grimminga en Mees
- Het werk achterna
- Nazaten van Elske
- Zevenhuizen
- Nieuws
- Nieuwsbrieven
- Naamgeving
- Historische kaarten
- Historisch weer
- Het veen
- De Teyler erfenis
- Boeken over Drente
- Links
Rubrieken
De Franse tijd in Surhuisterveen
Tijdens de overgang van de Franse tijd naar het koninkrijk der Nederlanden was het in Surhuisterveen knap onrustig.
Surhuisterveen
wordt ook wel ’It Fean’ genoemd. Het bestond
oorspronkelijk uit niets meer dan woeste
onbewoonde veengronden ten zuiden van het dorp
Surhuizum in de grietenij Achtkarspelen. Het
veen dat hier lag was voor het grootste gedeelte
hoogveen. Tussen de hoogveengebieden van het
tegenwoordige Harkema-Opeinde en die van
Surhuisterveen lag, meer westelijk, ook nog een
laagveengebied dat, nadat het was uitgebaggerd,
een meertje, de "Wijde Pet", achterliet.
In de zestiende eeuw kwam er steeds meer
interesse in turf als brandstof en de venen
begonnen van belang te worden voor speculanten
en beleggers. In 1517 kocht Tjaard van Burmania,
Ridder in de Hove van Friesland van het convent
te Buweklooster een deel van de venen. Deze
lagen aan de Lits (bij Rottevalle) ten zuiden
van Surhuizum. Burmania vermeerderde dit bezit
nog, doch ook andere kopers daagden op. Het
blijkt dat er in 1530 zelfs turfgravers voor het
Convent zelf aan het werk waren. Om de venen
enigszins bereikbaar te maken, had het
Gerkesklooster een kleiweg naar het zuiden doen
aanleggen, die waarschijnlijk de Friese Dijk van
tegenwoordig is. Er was echter meer nodig dan
een weg. De afvoer van de turf moest
hoofdzakelijk per schip geschieden en Burmania
sloot dan ook al spoedig met het klooster een
overeenkomst om een vaart te graven naar
Rottevalle "so breed, datter twe schuyten neffen
den anderen moegen vaeren". Van een eigenlijk
dorp Surhuisterveen is echter in de zestiende
eeuw nog geen sprake. Het klooster werd in 1580
verwoest.
Naast de "Oude Vaart" werd in 1648 de Nieuwe
Compagnonsvaart gegraven naar het Kolonelsdiep
en deze had vandaar verbinding met Buitenpost.
De nederzetting werd nu ook al meer en meer een
dorp. In 1723 wordt het "door sijn turven
vermaard" genoemd en in 1787 wordt ervan gezegd
dat het bestond uit "een groote menigte van
huizen, die alle langs de Veenster Vaart, in een
vermaakelijke en lommerijke plaats, midden in de
hooge veenen is gesticht". Anders dan
tegenwoordig, moet het ook wat natuurschoon
betreft niet onaantrekkelijk zijn geweest. Wij
lezen tenminste van met bomen beplante wegen,"
en er is alom in de velden een groote menigte
van haazen, patrijzen, en ander klein wild".
Surhuisterveen in 1903
Doopsgezinden
De eerste nederzetters waren doopsgezind en kwamen rond 1570 naar het dorp. In de beginjaren van het dorp was een kwart tot een derde van de ‘Feansters’ doopsgezind.De Mennonieten hebben een blijvend stempel op het dorp gezet, dat zelfs tegenwoordig nog niet geheel is uitgewist. In 1614 is er al een Doopsgezinde Gemeente en in 1645 wordt de eerste Doopsgezinde kerk door een nieuwe tweede vervangen. In 1685 werd een nieuwe vermaning gebouwd, tegenover de huidige kerk die in 1804 werd gebouwd. Of de eerste gemeente door een vermaner of door een leraar werd bediend is niet bekend. De eerste mocht niet de Doop en het Heilig Avondmaal bedienen. Hij was dikwijls een gewoon lid van de gemeente.
De Mennonieten waren in die tijd in meerdere secten verdeeld. Surhuisterveen had zich bij de zogenaamde Waterlanders aangesloten en was dan ook in 1647 op de "Kerkelijke Handeling" (een synode) van de Waterlanders in Amsterdam vertegenwoordigd. Men nam leven en leer nog steeds ernstig in de oude Doperse geest op. De leraar moest de gemeente opwekken niet mee te doen aan pracht en praal, aan weelde en overdaad, vooral bij bruiloften en maaltijden. Ook mochten werken des vleeses, als "droncken drincken, iedelheyt, dansen, lichtvaerdigheyt, kyven, vechten en diergelijcke" niet door de vingers worden gezien. In 1695 werd de Friese Doopsgezinde Sociëteit te Leeuwarden gesticht. Deze heeft veel voor de Mennisten en hun gemeenten gedaan. Surhuisterveen had toen, volgens opgave, 31 leden. Zeker een klein getal vergeleken bij de 130 in de opgave van 1723.
De vermaning (Doopsgezinde kerk) in Surhuisterveen
In het begin van de 18de eeuw kreeg Surhuisterveen te maken met de gevolgen van de vervolging van Doopsgezinden in het buitenland. Van deze vervolgden verbleef er negen jaar lang, van 1720 tot 1729, een groep in deze veenkolonie met haar sterke Doopsgezinde inslag. Het ging hier om geloofsgenoten uit Schwarzenau (Duitsland), die zich in 1708 hadden laten dopen in de rivier de Eder. Leider van de groep was de toen 26-jarige molenaar Alexander Mack, uit calvinistisch milieu afkomstig. Toen in de loop der jaren de vervolgingen die in Zwitserland onmenselijke vormen aannamen, zich ook over de grens uitbreidden, zag deze groep zich genoodzaakt Schwarzenau te verlaten. Men werd in Surhuisterveen opgenomen. Hun Godsdienstoefeningen hielden zij in een bijzonder huis tegenover de Doopsgezinde Pastorij. Zij bedienden de doop bij onderdompeling in een heldere plas te Kortwoude.
De groep van Mack is in 1729 scheep gegaan op de "Allen" en bereikten na een voorspoedige reis Pensylvanië. Ze vonden daar enkele Duitse geloofsgenoten, die zich bij hen aansloten en Mack als hun leider erkenden. Zij vormden daar de "Church of the Brethren".

Surhuisterveen in 1813
In de loop van wat wij de Franse tijd plegen te noemen,
namen, mede als gevolg van de politieke gang van zaken die ook
voor vele patriotten op een teleurstelling was uitgelopen, de
tegenstellingen tussen de partijen af. Toch waren in 1813, toen
de Fransen vertrokken waren en prins Willem I tot souverein over
de bevrijde Nederlanden
was aangesteld, op het Veen sommigen nog niet vergeten wie in he
begin van het Franse bewind en misschien ook later nog wel aan
de kant van de nieuwe orde hadden gestaan. In elk geval kregen
twee vooraanstaande ingezeten ‘last’: de doopsgezinde predikant
Ynzo Ypes van Reen en de kapitaalkrachtige landbouwer Jan Reinde
rs Hulshoff. Beiden stuurden een brief aan de maire aan
Surhuizum, die op zijn beurt de heren Bergsma en
Van Sminia te Leeuwaren als commissarissen-generaal van het
Departement Vriesland inlichtte.
G.A. Wumkes beschreef reeds in het Historisch
Gedenkboek Herstelling van Neerlands Onafhankelijkheid in1813
het gebeurde in Surhuisterveen, maar ik vond het toch nodig ook
de archivalia zelf te raadplegen. Na te hebben beschreven hoe
half november een stroom Franse vluchtelingen voor de
bevrijders, bestaan de uit Russische troepen, via Strobos in
westelijke richting de vlucht hadden genomen, schreef Wumkes,
dat in Surhuisterveen de volgende dagen alles in verwarring
dreigde te geraken. Voor zijn rekening blijft de bewering: ‘Van
ouds stond dit dorp bekend als een broeinest van godsdienstige
en politieke twisten. Gereformeerden (bedoeld zijn de Ned.
Hervormden) en Mennisten, Oranjeklanten en Keezen stonden er
feller dan ergens in Friesland tegenover elkander. En toen begin
December 1813 het alles Oranje was wat de klok sloeg,
moesten vooral de meer gegoede Patriotten van weleer het
ontgelden. (...) Ook hadden de Mennisten het hard te
verantwoorden. Men hield hen voor minder Oranjegezind en nu
moest de “Vermaning’ er onder’ (pag 346/347 Historisch
Gedenkboek).
Wat vertellen de stukken ons? Op 15 december schreef de Maire
van Surhuizum, Bonhomme, aan de Commissarissen-generaal van het
departement Vriesland dat hij zowel van ds. Van Reen als van
Hulshoff, nog wel “Municipale Raad dezer Gemeente”, ernstige
klachten had ontvangen, die hij haastte door te geven. “Ik voor
mij hebbe alles gedaan, wat ik konde, dog mijne vermaningen,
waarschouwingen, en dreigementen helpen niets. Dan Boode, en de
Veldwagters die ze doen, krijgen kwaat beschijd en worden
huijverig in het waarnemen van hunnen dienst. Als zij een
Heethooft bij mij ontbieden, komt hij niet. En als Klaas Rudmer
Van Der Veen, in zijne kwaliteijd als Deurwaarder voortvaard, de
belastingen in te drijven, wil men hem doodslaan”. En dan volgt
een voor de toenmalige bevolking van Surhuisterveen niet zo’n
fraai getuigenis: “Het is genoegzaam bekent, welke eene moeite
de politie ten allen tijden gehad heeft, om het gemeen van
Surhuster Veen in order te houden, en welk eene bitteren
Religiehaat, daar heerscht, tusschen de Doopsgezinde, en de
Gereformeerden. Thans is eijgentlijk Orange het voorwendzel in
deeze Religiehaat, den drijfveer van alle deze woelingen”. De
maire drong dan ook aan op spoedige en krachtige maatregleen.
Daar keken ds. Reen en boer Hulshoff stellig met smart
naar uit.
Henry
Damas Bonhomme was in 1812 Maire van Surhuizum. Hij
had in zijn militaire loopbaan vele rangen, in 1795 werd
hij Generaal. Nadien werd hij Minister van Oorlog en
Gouveneur-Generaal van Oost-Friesland in
Noord-Duitsland. Hij bewoonde het buitengoed Woudlust
tot zijn dood in 1826. Meer info |
Woudlust Woudlust is de naam van het buiten dat in 1766 werd gesticht en in 1836 voor afbraak werd verkocht. De buitenplaats stond tegenover de kerk en bestreek een gebied tussen de huidige C. Schuurmanwei en de Uterwei. ![]() |
De predikant schreef aan Bonhomme (geen Fransman uiteraard, maar een Nederlander met een Franse naam) in grote vrees te leven, want de bedreigingen en verwijten waren “onbeschrijfelijk”. “Men heeft
het op de Notabelste Ingezetenen onzer Gemeente (de Doopsgezinde. v.d.M.) gemunt. Onder den naam van de Patriotten te vervolgen, vreeze en geloof ik, dat men eigenlijk door Religiehaat gedreven, onze Gemeente den bodem dreigt in te slaan”. Er was voor de komende zaterdag weer een optocht (demonstratie zou men in 1976 zeggen!) “met de vlag, waar bij men in ’t wit zal gekleed gaan en de zoogenoemde Patriotten eenen beurt geven”. Dominee vond in deze Orangistische actie een onzuiver motief: “Dat het om plunderen te doen is, kan men duidelijk hier uit afleiden: men zegt het is op de Patriotten gemunt, maar juist harde Patriotten, die arm zijn, doet men hoegenaamd geen last”. Ging het dus tegen “het kapitaal?” of kwam de “religiehaat” voort uit het feit, dat na 1795 de Doopsgezinden (evenals de Joden) niet meer gediscrimineerd werden en men dat in hervormde kringen niet kon zetten?
Ds. Reen kan zich overigens in de jaren ‘90 van de 18de eeuw in
Surhuisterveen niet als een ”harde” partijman hebben gedragen,
daar hij pas in 1801 ds. P.H. de Vries opvolgde. Toen was elke
patriot als aardig bekoeld.
Ds. Reen vroeg in elk geval met het oog op de aangekondigde
demonstratie enkele “goede, vertrouwde Kozakken” te sturen,
terwijl ook ”vertrouwde Burgers” bewapend konden worden. Hij
wees er op, “dat Zijne Hoogheid den Heer Prince van Oranje en
Nassau alles vergeven heeft en vermaant de handen in een te
slaan”. Inderdaad was het patriottisme van 1795-1800 in 1813 en
daarna geen punt meer. Bonhomme kreeg de toezegging, dat er drie
justitiedienaren en drie Kozakken naar het Veen zouden worden
gestuurd om de nodige maatregelen te nemen. Wumkes wist te
melden, dat de ordebewaarders, zwaar bewapend en voorzien van
boeien en ketens, des
vrijdags arriveerden en in het dorp grote indruk maakten. Maar
het plan om te demonstreren wilde men toch niet helemaal
verlaten en zo kwam het in de nacht van zaterdag op zondag nog
tot een botsing, “waarbij de officier der Kozakken leelijk
gehavend werd”. Maar daar bleef het dan ook bij. De rust keerde
terug.
Wat de familie Hulshoff betreft, die zat op 11
december (1813) ‘s avonds zes uur bij de haard (in gezelschap
van mevrouw Reen), toen zij “onverwagt (werden) aangerand door
eene bende rustverstoorders. Die riepen: “onder voeten!”, lsegen
op de luiken, waarop iemand schreeuwde: “Waar zijt gij Jan
Reinderts! Waar zijt gij nu!” De boer was echter niet thuis,
waarop zijn vrouw en de zoons naar de deur gingen en daar Geert
Sipkes en Johannes Harmens (zie Kollumer Oproer 1797)
aantroffen. Zij wilden van geen redelijk gesprek weten en
begeleid met nog heviger gebons riepen zij uit: “Hij zal er uit
al war hij de duivel ook!” Er volgden nog meer verwensingen en
bedreigingen,
terwijl het gebons op de ramen doorging. De zoon vroeg nog, of
deze manier van doen nu in de bedoeling lag van de souvereine
Prins van Oranje, die vrede en eendracht bedoelde “om ons
vaderland te helpen en te herstellen”, maar die verwijzing had
geen effect. Na een half uur trokken de onruststokers af.
Welke eene bitteren Religie Haat te Surhuisterveen heerst
Berichtdoor musquetier » Donderdag 11 Sep 2014 11:01 am
Welke eene bitteren Religie Haat te Surhuisterveen heerst tussen
de Doopsgezinden en de Gereformeerden,
De Predikant van de Doopsgezinde Gemeente van Surhuisterveen
Ynze Ypes van Reen schrijft een brief aan de Maire Bonhomme van
deze gemeente van Surhuizum en Jan Reinders Hulshof Municipalen
Raad wegen een klagt, idem dito. Deze brief is ondertekend door
B. J. Hulshof
En de Maire schrijft zoals hij verwoord in een brief aan de
Commissaris generaal van het Departement Vriesland.
Daar deze beide stukken van een zeer serieusen aard zijn, haaste
ik mij deszelve te brengen onder het oog van uwe Hoog Edele
Gestrenge Heeren met het dringende verzoek om te willen voorzien
de Disorders waarmede dit dorp gedreigt word, ik voor mij hebbe
alles gedaan wat ik doen konde.
Dog mijne vermaningen waaschouwingen en Dreigementen helpen
niets, den Boode en de Veldwagters, die ze doen krijgen kwaat
beschijd en worden huyverig in het waarnemen van hunne dienst,
Als zij een heethooft bij mij ontbieden komt hij niet.
En als ik Klaas Rudmers van der Veen in zijne kwaliteit als
Deurwaarder voortvaard, de belastingen in te drijven wil men hem
doodslaan, Dit heeft den Veldwachter en Deirwaarder Klaas
Rudmers van der Veen mij gisteren in vertrouwen geklaagt.
Het is genoegzaam bekend Hoog Edele Gestrenge Heeren welke eene
moeite de Politie ten allen tijden gehad heeft om het gemeen van
Surhuisterveen in orde te houden en welke eene bitteren Religie
Haat aldaar heerst tussen de Doopsgezinden en de Gereformeerden,
Thans is eigentlijk Orange (Oranje) het voorwentzel in deze
Religie Haat den drijfveer van alle deeze woelingen,
En ik vreeze met reeden dat bij aldien hier niet in bijtijds op
eene kragtdadige wijze voorzien worde van groote
ongeregeldheden,
ik hebbe de eere met de meeste hoogachting te zijn de maire
voornoemd
Bonhomme.
WAAR GAAT DIT NU OVER? :
De brief van Jan Reinders Hulshof Municipalen Raad Deze brief is
ondertekend door B. J. Hulshof.
Op Zaterdag den 11e December 1813 des avonds om ses uur, daar
waar wij in stilte en vreedzaamheid bij de haard zaaten, waar
onder ook de Predikant zijn vrouw van onzen dorpe zich bevond.
Werden wij onverwacht door eene bende rustverstoorders
aangerand, waarvan een hoopje aan de westkant van het huis
gingen en in het voorbij gaan zeiden onder voeten en tevens
verscheidene slaagen deeden op de vensters nouwelijks had men
dit gehoord of men hoorde eene stem voor de deur;
waar zijt gij Jan Rinderts, waar zijt gij nu.
En met eens kwam er een bons op de deur, en daar hij niet te
huis was, was het onmooglijk hem te antwoorden, waar op de vrouw
en haare zoons naar de deur gingen toen was daar Geert Sipkes en
Johannes Harmens, waarop wij hun vraagden wat wille gij? Geert
Sipkes antwoorde waar is uwe vader!
Die moet er uit! Die heeft gezegt tegens mijne vrouw dat ik een
rebelmaker was tegens het van Oranje om dat ik geen wagt wilde
doen.
Maar wij zeiden wat onze vader gezegt heeft weeten wij niet,
maar dat gij geen wagt wildet houden is ons wel bekend, en
indien gij iets op hem hept te zeggen verzoeken wij dat gij op
een Andre tijd eens weer komt thans is hij niet te huis.
Toen begon hij heviger en riep hij zal er uit al waar hij de
Duivel ook! En met eens Bons! Bons! Op de deur.Toen wierpte de
vrouw de deur op het slot, toen was het op alle de vensters en
deuren maar Bons! Bons! Enz. en riepen luidkeels kom er uit nu,
kom er uit maar gij Duivels, waar zijt gij nu met uwe
Gauwdiefstekaaten en laden Geweerten gij valsche bliksems, kom
er uit maar als gij moed bezit, en telkens ging het bons! Bons!
Enz.
De vrouw en die van de Predikant waren zeer beangst en er op uit
om een schuilplaats te zoeken om hun leven te bergen…..
Toen vraagde een van de zoons aan hun of dit nu het oogmerk was
van onzen Aouvereinen Prins van Oranje en Nassauw zoo te
handelen?
Ik meende zeide hij dat vreede en eendragt de bedoeling waare om
ons vadeland te helpeb en te herstellen, maar dat wilden zij
niet horen misschien hebben zij andere bedoelingen gehad hierop
ziojn na ongeveer een half uur geduurt te hebben weggegaan dit
alles is voorgevallen aan het huis van Jan Rinderts Hulshoff te
Suiderhuisterveen in het jaar 1813 ondertekend door B. J.
Hulshof.
De brief van de de Predikant van de Doopsgezinde Gemeente van
Surhuisterveen Ynze Ypes van Reen van den 15e December 1813 ,
Aan de Maire de heer Bonhomme
Mijn Heer
Wij leven hier in een grote vrees, de bedreigingen en
verwijtingen die men doet zijn onbeschrijflijk, men heeft het op
de Ingezetenen onzer gemeente gemunt onder de naam van de
Patriotten te vervolgen, vreeze en geloof ik dat men eigenlijk
door Religie haat gedreven , onze Gemeente den bodem dreigt in
te slaan, en onzen Godsdienst, dier ons zoo dierbaar is, als het
leven, van deze plaats zoekt te verbannen.
Van hier is het, dat man a.s. Zaterdag wederom eenen optogt
gedenkt te doen, met de vlag, waarbij men in het wit zal gekleed
gaan, en de zoogenoemde Patriotten eene beurt geven.
Dit werk doet men Zaterdags in des Nachts, omdes Zondags alles
in de war te doen zijn en dat het om plunderen te doen is, kan
men duidelijk hier uit af leiden, men zegt het is op de
Patriotten gemunt maar juist, harde Patriotten, die arm zijn
doet men hoegenaamd geen last. Indien ik bij Uwe Edele ware
konde ik meer vertellen dan schrijven, Nu Mijnheer, Onze vrees
is niet te beschrijven, Onzen nood in dringende, het gevaar is
groot.
Maak, dat wij voor a.s. Zaterdag goede, vertrouwde Kozakken
hebben, men kan daar bij ook vertrouwde Burgers wapenen, en zij
kunnen Uwe Edele ook van dienst zijn, waarom zullen wij langer
in benaauwtheid levendaar zijne Hoogheid den Heer Prince van
Oranje en Nassau regt verschaft, alles vergeven heeft en
vermaant de handen in eene te slaan, waar toe wij
Ook van harte bereid zijn.
Op uwe welwillendheid mij verlatende troost ik mij reeds op
voorraas op de aankomst van gewapende Militairen voor Zaterdag,
zie niet tegen de kosten aan, dat is niets, indien wij maar
veilig kunnen zijn,
mijn compliment en Hartelijke groeten en dat van mijnen vrouw,
die reeds zoveel van de zwarigheden geleden heeft, door schrik
en neusbloeding, aan uwe edele en aan mevrouwe Faur getekend te
Zuiderhuisterveen den 15e December 1813 in haast geschreven.
N.B. Wees zo goed dat van dezen brief niets uitlekt; ook dat uwe
meid Baaije daar niets van komt te weten anders is het aanstonds
op het bekend.
Ondertekend door de Maire Bonhomme
BRON: Tresoar Toegang 11 Invt. nr. 6622 stuk 2073 d.d.
13-12-1813
Met vriendelijke groet
Anton Musquetier
http://altijdstrijdvaardig.nl
Index van het Provinciaal Bestuurlijk Archief van Friesland met
ca.262.225 familienamen, ook uit andere Provincies, en ca.
227.750 gefotografeerde pagina's van D.T.B. en Kerkarchieven.
http://forumtresoar.nl/viewtopic.php?f=14&t=6191
Referenties
Van der Molen, S.J. (1976). Feanster Flucht. 1576 -1976. S.J. pag 58 e.v.
Gemeenteboek 1730, aangelegd door Jan Thomas, een van de Leraren van de gemeente. Geraadpleegd van http://www.doopsgezindsurhuisterveen.nl/bestanden/extern/documenten/naamlijst_leden_1730-1857.pdf
http://www.stellingia.nl/wp-content/uploads/2014/10/De-Ovend-1980-3-1.pdf