Johan Boelemans Meneringh, zoon van Boelman Alberts Menerinck, geboren rond 1565 in Sellingen en overleden tussen 1610-1624 (in ieder geval voor 1640). Getrouwd rond 1595 met Albertien Boeles ter Wisch, geboren rond 1568 in Ter Wisch en begraven op 25-09-1640 of kort daarvoor, dochter van Boele Jacobs ter Wisch en Occa N.. Uit dit huwelijk:
Slecht gedrag en overtredingen worden in deze tijd zwaar bestraft. Johan en Geert ter Wisch hebben zich in 1591 zeer slecht gedragen ten opzichte van ene Jacob ter Borch en zijn worden beide tot 20 gulden veroordeeld, een enorm bedrag. Toen hij in 1613 het bevelschrift van Boelman Hubbelinck niet had voldaan moest hij een Spaanse matte of daler betalen (twee gelden en acht stuiver). Naar aanleiding van de bgrafenis van zijn vrouw wordt hij veroordeeld tot een boete van vijf gulden omdat hij op die dag bier had geschonken aan zijn buren.
Albertien Boeles ter Wisch
Jacob ter Wisch, geboren rond 1490
Westerwolde
1536
Karel V wordt landsheer van Westerwolde.
In 1530 verovert de hertog Karel van Gelre Westerwolde nadat hij de inmiddels
herbouwde borg te Wedde heeft ingenomen. Enkele jaren later moet hij op zijn
beurt het veld ruimen voor zijn machtige rivaal en naamgenoot uit het
Bourgondisch-Habsburgse huis. Westerwolde gaat daarna deel uitmaken van het
Spaans-Habsburgse rijk. Het gebied wordt een leenheerlijkheid maar behoudt zijn
eigen landrecht en rechters.
1594
Westerwolde gaat deel uitmaken van de Republiek.
In 1594 veroveren de Staatse troepen de borg te Wedde. Westerwolde wordt
een Generaliteitsland en het landsheerlijk gezag komt in handen van de
Staten-Generaal die zichzelf beschouwen als de wettige opvolgers van de
afgezworen landsheer Philips II. De Stad Groningen weet in 1619 het leen in
eigendom te krijgen. De Stad benoemt van nu af aan de ambtenaren aan wie het
bestuur en rechtspraak over de heerlijkheid was opgedragen met aan de top de
drost die zetelde in de borg te Wedde.
1594
Invoering van de protestantse eredienst.
Met de verovering van Westerwolde door de Staatse zijde wordt ook de
‘Gereformeerde Kerk’ naar Calvinistisch model als enige toelaatbare kerk
geinstalleerd. De overgang van katholiek naar protestant betekent de
verwijdering van alle ‘afgodesche beelden en schriften’ uit de kerken, al
gebeurt dat lang niet overal even radicaal getuige de vele klachten in de
zeventiende eeuw over nog aanwezige ‘paapse reliqen’ in de kerken. Katholieke
priesters mogen hun ambt niet meer uitoefenen of treden over tot de
protestantse religie. In Westerwolde zijn er veel pastoors die als hervormde
predikanten hun ambt voortzetten. De overgang naar het nieuwe geloof verloopt
hier dan ook als een geleidelijk proces.