Leon Garfield. De tuin der vreugden (The Pleasure Garden). Den Haag, Uitg. Leopold – Antwerpen, de Vries-Brouwers, 1978, 180 blz. Vertaling: Tine Leiker. Illustraties: Dick de Wilde.
De tuin der vreugden
Leon Garfield (1921-1996) is een fenomeen in het land van de jeugdliteratuur. Op zeer korte tijd schoot hij ook in ons taalgebied als een komeet omhoog tot een van de meest verkochte en gelezen schrijvers. Dit was zo in de twee laatste decennia van de vorige eeuw. Heden vind je in de openbare bibliotheken nauwelijks nog een boek van hem. In de alfabetische lijst van romans op deze website is slechts één werk van hem opgenomen (Het verraad van september) en dan nog zonder bespreking.
Historische romans
De tuin der vreugden
Jos Martens
Met dit artikel willen we een eerherstel serveren over
De Tuin der Vreugden (1978), een onderschat meesterwerk in
de adolescentenliteratuur, doch even genietbaar voor
volwassenen.
Omslag. Voor- en achterzijde.
“Aan de oostkant van Clerkenwell ligt de lusthof, het
Moerbeipark: een paar honderd meter lang en breed, met
belommerde paden, zuilengangen, paviljoenen en priëlen met
buxus, wilde rozen en wingerd begroeid; het geheel ingeklemd
tussen de muren van de Lorrenstraat en het Nieuwe Gevangenispad.
Als het donker wordt, doet de tuin zijn ogen open; flikkerende
lampen hangen in de bomen en tientallen nachtvlinders fladderen
en tuimelen in de groene schaduwen en verbeelden zich
sterredronken te zijn.” (aanhef, p. 5)
In deze Tuin der Vreugden komen wettige – en vooral onwettige
koppeltjes – verpozing zoeken in elkaars gezelschap en beleven
zij heerlijke uren in een romantische vlucht voor de grauwe
werkelijkheid buiten de muren van de tuin. Daar is majoor Smith
bijvoorbeeld, een weduwnaar uit Bombay, met de jonge Leila
Robinson “die zo mooi is als de zomernachtschemering haar maar
kan maken.” (p. 6)
Als de minnaars vertrokken zijn naar de zoete dromen van hun
nachtrust of “de donkere gaarde van de pijn tegemoet”,
ritselen de takken boven de priëlen en een haveloze optocht
verwaarloosde kinderen glipt de treden af naar de kelder. (p. 8)
Daar brengen ze verslag uit van alles wat ze gezien en gehoord
hebben aan de formidabele weduwe Bray en haar rechterhand, de
spookachtige doctor Dormann. En dat ‘alles’ wordt pijnlijk
nauwkeurig genoteerd in mevrouw Brays grootboek. Dan blijkt
majoor Smith, de kinderloze weduwnaar, “die zich zo
hartstochtelijk had getroost aan Leila Robinson’s boezem” (p.
17) in het saaie daglicht de wollenstofhandelaar A. Woodcock te
zijn, met een grote vrouw en een paar lastige dochters. Zijn
bladzijde in het grootboek is vol en derhalve ontvangt hij het
bezoek van doctor Dormann. Voor vijftig pond kan de
stoffenhandelaar de discretie van het Moerbeipark afkopen, en
een loden permanent toegangsbewijs verwerven voor dit aardse
paradijs.
De jonge predikant Martin Young is een vaste bezoeker van het
park. Hier geeft hij elke vrijdagavond toe aan een grote
zwakheid: zijn voorliefde voor kaaskoek. Op een avond slaat hij
het aanbod van een parkhoertje af. Enkele minuten later wankelt
een jonge man uit de struiken en sterft: neergestoken met een
mes! Martin Young, in zijn tweede functie, die van rechter, is
de eerste om het lichaam te onderzoeken. Uit de handen van de
dode wringt hij een stukje stof los en verbergt het: stof uit
het kleed van het parkhoertje! Door haar af te wijzen beschouwt
hij zichzelf als medeschuldig aan de moord.
Dagenlang zoekt de predikant-magistraat de steegjes af naar het
meisje.
Uiteindelijk vindt hij haar door een toeval in de persoon van
het naaistertje Fanny Bush. Op zijn speurtocht volgen hem
onopgemerkte schaduwen: kinderen in dienst van de sinistere
doctor Dormann. Door een vreemde speling van het Lot zijn de
levensdraden van “de man, door een duivel bezeten (Dormann) en
de man door een engel bezeten (Young)” met elkaar verbonden (p.
36)
Op de avond van het gemaskerde bal komt de waarheid aan het
licht.
Martin en Dormann vallen in de Thames. Bij zijn poging Dormann
te redden wordt Martin ernstig toegetakeld door goedbedoelende
bootslieden.
Dagenlang zweeft hij tussen leven en dood, “strijdt hij met de
duivel” zegt zijn huishoudster. Een week later, de avond van het
vuurwerk, bezoekt Fanny Bush hem. Hij vraagt haar het Hooglied
van Salomo voor te lezen, dat Dormann, vlak voor zijn dood het
heiligste boek uit de Schrift noemde. Onder Fanny’s zachte stem
sluimert Martin in, terwijl buiten een blinde vergeefs de
toegang zoekt naar het park.
Garfield – een levend anachronisme?
Als je voor het eerst met een boek van Garfield kennismaakt,
zonder iets over de auteur te weten, dan kijk je verrast op. Is
dit een schrijver uit vorige eeuwen? Leeft hij nog? Het komt je
zo bekend voor. Garfield lijkt een mengeling van Dickens,
Thackeray (in De memoires van de hoogwelgeboren Barry Lyndon) en
John Flanders op zijn best: dezelfde sfeertekening, dezelfde
vaart en taalvaardigheid, dezelfde neiging om humor en tragiek
te verstrengelen, om tragiek onder humor te verstoppen, alles
moeiteloos uit de losse pols geschud. Dezelfde haast
karikaturale karakters: de dikke mevrouw Bray en de magere
doctor Dormann, schijnbaar neergezet zonder veel bekommernis om
de psychologische diepgang, berekend op effect.
Dezelfde wit-zwartfiguren, met vlugge trekjes geschetst en toch
… het portret dat zo ontstaat tekent niet alleen enkele
personen, maar evoceert een hele samenleving.
Als je dan nieuwsgierig verder gaat snuffelen, vind je dat
Garfield geboren werd in 1921 in Brighton, van Joodse afkomst is
en pas in 1964 met Jack Holborn zijn eerste boek op de markt
bracht. Nadien volgde met de regelmaat van een pendule een hele
reeks boeken, die evenals bij het werk van Rosemary Sutcliff of
J.K. Rowling met haar Harry Potter-reeks een eigen lezerspubliek
creëerden.
Die vergelijking is niet zomaar toevallig. Ook Sutcliff schrijft
historische verhalen. Maar daar stokt dan ook de overeenkomst.
De boeken van Garfield spelen zich af in een achttiende- of
vroeg negentiende-eeuwse Engeland. In tegenstelling met Sutcliff
is het hem echter minder te doen om de historische periode dan
om de essentiële thema’s, die hem bezighouden.
“Het zoeken naar een eigen identiteit, het verschil tussen goed
en kwaad, een plaats voor jezelf weten te vinden in de wereld,
zijn de eigenlijke onderwerpen. Door de achttiende-eeuwse
locatie, achterbuurten, piratenschepen, gevangenissen, worden
het tegelijkertijd spannende avonturenverhalen. De hoofdfiguren,
meestal jonge mensen van 12 à 15 jaar, moeten door heel wat
gruwelijke gebeurtenissen heen, voordat ze tenslotte enige
kennis omtrent zichzelf en de wereld om hen heen hebben
verworven. Daarbij weet Garfield de spanning op een uitstekende
wijze naar een climax te doseren.
Zijn verhalen kenmerken zich door de ingewikkelde plots.
Verschillende verhaallijnen lopen naast en door elkaar. Niet
altijd slaagt Garfield er echter in ze in een hechte compositie
te verwerken. Ook zijn vertelstijl is bepaald niet eenvoudig.
De kracht van Garfield ligt echter in zijn thematiek: mensen
kunnen zich in moeilijke omstandigheden niet de luxe veroorloven
om oprecht en smetteloos te leven. Garfield romantiseert het
verleden niet.
“Hoewel hij de grenzen van het genre van een schelmenroman
verkent en dus ook de melodramatische aspecten ervan ten volle
benut, weet hij toch door zijn levendige stijl, zijn menslievend
realisme en zijn humor zijn werk te behoeden voor
trivialiteiten.” (1)
Korter gezegd: het essentiële thema in elk boek lijkt me de
spanning tussen schijn en wezen, tussen hypocrisie en
werkelijkheid. In elk van zijn boeken wordt de hoofdpersoon
geconfronteerd met het probleem dat mensen op wie hij zijn
vertrouwen stelde, niet blijken te zijn wat zij schijnen, dat
zij maskers dragen.
Bosch en Ensor
Nergens komt dat sterker tot uiting dan in De tuin der vreugden:
de wereld als een schilderij vol maskers van Ensor.
De tuin der vreugden was een der sterkste boeken die ik in jaren
had gelezen, haast een mensenleven geleden. En dat is zo
gebleven bij het herlezen, twintig jaar later en nogmaals niet
minder dan veertig jaar na de allereerste lectuur! Bitter weinig
boeken waarvan je dit kunt zeggen. Je kan het nauwelijks een
jeugdverhaal noemen: overspelige verhoudingen, glurende
kinderen, travestieten, een gore vrouwengevangenis, een sterke
erotische ondertoon … alle redenen om het “13 j. en ouder” van
de omslag twee of drie jaar naar boven te verschuiven. Ook de
complexe structuur maakt het boek eerder geschikt voor oudere
lezers, met voldoende leeservaring om het naar waarde te
schatten.
Compositorisch is het inderdaad een magistrale vondst: de tuin
der vreugden, het locus amoenus-motief (“bekoorlijke plaats” -
stijlfiguur waarmee de meeste koning Arthur-verhalen starten) –
als een microkosmos. Een literair thema dat al vaker werd
vertoond, maar zelden zoals hier.
Wie in Garfields spiegel kijkt, komt terecht in De tuin der
lusten van Jeroen Bosch. Niet alleen de titel is hierop een
allusie.
Als Godfried Bomans in Erik duikt Garfield in deze ‘Wollewei’ en
het hele verhaal door buit hij tenvolle de mogelijkheden uit van
zijn ‘Einstieg’ (die hij nergens expliciet vermeldt).
De tuin der Lusten biedt hem alle aanknopingspunten voor de
talrijke structuurelementen en motieflijnen die hij hier, in
tegenstelling met veel van zijn andere boeken, beslist wél
volgens een hechte compositie laat verlopen en stevig in de hand
houdt tijdens het afwikkelen.
Bijzonder knap is de zeer geleidelijke, haast filmische opbouw
van het verhaal. In een eerste sequentie maken we, na een
panoramisch overzicht, in een zijdelingse camerabeweging kennis
met de gasten van de lusthof. Achteraf zal elk detail van belang
blijken, zal elk puzzelstukje onder de loep worden rondgedraaid,
bekeken en uiteindelijk op zijn plaats klikken als in een
caleidoscoop. Je kunt het vergelijken met de afbeeldingen van
Dick de Wilde op de omslag of met de afbeelding die het eerste
hoofdstuk opent: bij een eerste blik gaat alle aandacht naar de
dooreen wriemelende figuranten, die het tafereel bevolken, of
naar het ritselend lover. Pas achteraf valt je oog op de kleine
figuurtjes die verscholen zitten in het gebladerte, als een
puzzel-in-de-puzzel.
Kinderen
Die kinderen vormen een wereld op zich. Kinderen zijn overal
aanwezig, in de coulissen, zonder dat de volwassenen hen
opmerken. En van die eigenschap maakt de duistere Dormann handig
gebruik.
Martin “begon door de stegen en hofjes om de
Bridewell-gevangenis te dolen – een stadsdeel dat hij kende als
zijn broekzak; maar eigenaardig leek het een andere broekzak te
zijn. Bekende beelden werden vreemd in hun bekendheid, als
beelden in een lachspiegel. Hij kwam kinderen tegen, stokoude
jonge kinderen, die op de stoepen hurkten, in hoeken waterden of
alleen maar naar hem stonden te staren met stenen ogen. Hij
moest ze dikwijls gezien hebben; hij hield van kinderen en zij
hielden op hun beurt van hem. Maar plotseling waren zij vreemden
en beantwoordden zijn gedwongen glimlach niet”. (p. 59: ik
cursiveer)
Als Martin in de kerk het flardje stof verbrandt, naar hij meent
afkomstig van de moordenares, ontdekt hij dat hij niet alleen
is.
“Er verborg zich ergens iemand, die hem gadesloeg. Hij tuurde in
de hoeken en toen, een voor een, in de donkere banken. Hij was
afschuwelijk bang.
In de laatste bank ontdekte hij iets zwarts, in elkaar gedoken
op een zitplaats. Hij sloop dichterbij en verwachtte half dat de
zwarte gedaante op zou rijzen om hem het gezicht van doctor
Dormann te tonen. Maar ze bewoog niet. Hij keek er op neer. Het
was een kind, een straatjochie, dat sliep of deed alsof.” (p.
65)
Wanneer hij Fanny Bush naar huis brengt van het Moerbeipark…
“sloop er een kleine schaduw achter hen aan, als een geest van
een rat….
De Lorrenstraat was leeg, op een stuk of wat nachtkinderen na,
die holden en draafden, ereburgers als ze waren van hun
nachtkoninkrijk.
Het zijn net muizen, dacht Martin, in duisternis voortgebracht
om overal gaten en plinten te bewonen. Hij fronste zijn
wenkbrauwen en zette ze uit zijn gedachten.” (p. 89)
Bij Fanny thuis, in een diep geëmotioneerd en nogal intiem
onderhoud, merkt het meisje dat ze tussen de tralies van het
raam begluurd worden door een kind (p. 93).
En nog dringt er niets tot Martin door.
Intussen heeft zich een verhaallijn afgesplitst van het
hoofdspoor. De camera zoomt in op twee van de kinderen, die een
bijzonder grote rol gaan spelen; Boutje, de superpion, de vaste
schaduw van Martin en Karbonkel, met zijn ma, die zich in de
vernieling zuipt. Boutje heeft na de moord in het Moerbeipark
een bijzonder vlotte bron van rijkdom aangeboord, die maakt dat
Karbonkel hem die avond bij Fanny moet vervangen. En dat zal
verstrekkende gevolgen hebben. Hunkerend naar affectie tracht
Boutje met zijn gouden ponden de genegenheid te kopen van
Karbonkels ma (die in de gevangenis logeert). Maar zij zet het
goud om in jenever en drinkt zich een volwassen laveloos
delirium.
Predikant Martin wordt bij de stervende vrouw geroepen, waar hij
Karbonkel ontmoet (en de twee verhaallijnen weer tot één koord
gedraaid worden).
Martin herkent in het joch de gluurder aan het raam bij Fanny.
En eindelijk, eindelijk klikt er iets in zijn geheugen. “Een
aantal losse herinneringen kwam als muizen uit de donkere hoeken
van zijn geest kruipen Het slapende kind in de kerk; kinderen,
die verschenen en verdwenen alsof er gaten in de lucht zaten;
kinderen met heldere, scherpe ogen, kinderen in het park …” (p.
135)
“Zo werd Martin zich tenslotte bewust van de kinderen, de kleine
kinderen”. (p. 138)
Wat een vunzige aangelegenheid, zul je zeggen, kinderen als
‘peeping-Tom’ misbruiken! Garfield heeft deze delicate
aangelegenheid met veel kiesheid aangepakt. Mevrouw Bray, de
uitbaatster van het park, heeft allerminst de intentie de
molensteen om haar hals te verdienen. (Mtt. 18,6 e.v.)
“Ze zijn toch zeker veel beter af tussen dat natuurlijke groen
dan op straat, waar ze overreden worden?” (p. 23) … Dan waren ze
als engeltjes van ijver en gehoorzaamheid in de bladerhemel van
het park.” (p. 23)
“Geen van tweeën (Boutje en Karbonkel) wisten ze precies waar ze
het over hadden of begrepen ze de betekenis van hun werk. Ze
waren nog te jong en daarom werden ze ook door het park
gekoesterd. Mevrouw Bray maakte kleine kinderen niet slecht, ze
zou liever gestorven zijn dan de kleintjes in haar bomen te
bederven. Ze hield ze in haar tuin totdat ze de leeftijd der
kennis bereikten en dan werden ze, als kleine Adams, voor altijd
buitengesloten. …. Boutje was die ontzagwekkende drempel nu
genaderd, hij stond in de poort, half begerig, half onwillig,
maar uiteindelijk nog steeds onwetend.” (p. 95)
“Martin luisterde (naar Boutje) en verwonderde zich over de
onschuld van het kind, dat gespied had naar duisterheid en
geheimen en de ergste misdaad. Niet de onschuld was aangetast
door de schuld, maar de schuld zelf scheen van gedaante
veranderd door de onschuld. Zo moest het ook omlaag turende
engelen vergaan … Wat was dat park eigenlijk?” (p. 143)
Het tijdverloop
De beheersing, die Garfield ditmaal aan de dag legde bij het
componeren van het verhaal, komt eveneens duidelijk tot uiting
in het gemakkelijk te reconstrueren tijdsverloop. Het boek
begint op een niet nader bepaalde vrijdag.. Kort daarna (een
week?) op een vrijdag 16 augustus geschiedt de moord. De
lijkschouwing is op de volgende dinsdag. ‘s Woensdags krijgt
Martin zijn moeder op bezoek en vindt hij Fanny als hij zijn
moeder een cadeautje koopt. Vrijdag 23 augustus spreekt hij met
Fanny af in het Moerbeipark en begeleidt hij haar naar huis. De
volgende dag reeds volgt de confrontatie met Dormann, die Martin
tracht te chanteren. Op de maandag speurt Martin in de
Lorrenstraat en vindt hij bij de corsettenmaker de oplossing van
het moordraadsel. Diezelfde nacht wordt Martin naar de
gevangenis geroepen bij de ma van Karbonkel, en tegen de ochtend
spreekt Karbonkel zijn biecht. Na veel zoeken, vindt Martin dan
op woensdag Boutje, die van lieverlee tot gedeeltelijke
bekentenissen overgaat. Vrijdag 30 augustus is het gemaskerde
bal in het Moerbeipark en voor die dag voorbij is, zal Dormann
helemaal dood zijn en Martin bijna. De hele volgende week
worstelt Martin met koorts, en het is vrijdag 6 september,
wanneer bij nieuwe maan het vuurwerk wordt afgestoken, dat Fanny
hem bezoekt en het boek eindigt.
Maskers en motieven
Bezoekers van het Moerbeipark dragen tijdens hun amoureuze
escapades een fictieve identiteit als masker. Doctor Dormann
draagt zijn eigen gezicht als masker. Telkens wanneer een van
zijn aanvallen krijgt, wordt hij koud en zit hij in de
leegte
naar een toneelstuk te kijken, waarin de acteurs grof
beschilderde papieren maskers dragen. De droom eindigt altijd op
dezelfde manier: “Maskers af! Maskers af!” werd er geroepen door
een stem, die hij als de stem van Martin Young herkende, hoewel
hij deze nergens kon ontdekken. “De dag des oordeels breekt
aan!”
‘Toen rukte Iedereen zijn papieren gezicht af, zodat bloed en
botten bloot kwamen te liggen. Dit was het ergste ogenblik,
omdat hij wist dat hij zijn eigen masker nu af moest nemen en
daarmee zijn gezicht’. (p 24)
Is het deze droom die de doodse doctor verbindt met Martin? De
droom, die hem telkens overvalt boven Martins lege bladzijde in
het grootboek van het Moerbeipark.
Dan is er Dormanns bezoek aan de apocalyptische vuurwerkfabriek
van Cuper. Cuper, de eenogige Hefaistos met zijn gedrochtelijk
geschonden arbeiders. Cuper, die de data van zijn vuurwerk
vaststelt overeenkomstig de stand van maan en sterren. Cuper,
die zijn beroep ziet als een bezigheid met kosmische dimensies.
“Het zijn net kinderen (die leerjongens). Geen idee van de
kosmische gevolgen. Breng een leger kinderen in het veld en ze
vernielen meer dan Attila met al zijn Hunnen! Maar Je moet niet
te hard zijn. De onschuld speelt altijd met vuur. Er is ervaring
voor nodig om te leren dat vuur warmte betekent, licht en
schoonheid. Er is ervaring voor nodig om het kosmische er in op
te merken.” (p. 112-113). En wat kiest Cuper voor het
Moerbeipark?
“Het zijn maskers, niet?”
“Comedie, en tragedie met een versiering van slangen. Het effect
is heel kosmisch, dat kan ik u verzekeren. Er is ook nog een
bij-effect, Dat heb ik zelf uitgevonden. Ik zeg niet wat het is,
want u moet het zien om het te kunnen geloven. Kosmisch is het
enige woord ervoor.” (p. 114-115)
Een paar dagen later heeft Martin, de pendant van Dormann een
ontmoeting met een tegenhanger van Cuper: De corsettenmaker, die
ook al zo een merkwaardig verheven opvatting koestert over zijn
beroep.
Op vrijdag 30 augustus verandert de tuin der vreugden in een
tafereel van Bosch en Ensor.
“Maskers. Een tuin vol maskers. Zwartzijden maskers met kant
afgezet, nachtblauwe maskers… Maskers versierd met groene
pailletten en maskers ingelegd met diamanten, zodat de
gezichten, die bewogen in het lantaarnlicht, flonkerden als
sterrenbeelden…
Carnavalsmaskers - grote beschilderde gezichten van katten en
leeuwen en grijnzende duivels - kwamen binnen in een lange rij,
knikkend en springend, met vreemde draaiingen van stappende
benen en zwaaiende armen om de dames aan het schrikken te maken,
die gilden en krijsten en wijn morsten.” (p. 144-145)
De moordenaar van de jongeman draagt het masker van een
nachtmerrie boven zijn gezicht als een nachtmerrie. En doctor
Dormann … een doodshoofd. Het is dit doodshoofd dat Martin, na
een achtervolging als een nachtmerrie tenslotte te pakken krijgt
op de kade van de rivier. “Nee! Nee! Nee! Nee! Nee! kreunde
Martin en bedekte zijn gezicht met zijn bevende handen… Waar hij
zich ook keerde of wendde, wat hij ook probeerde, zelfs In de
verborgenheid van zijn eigen geest altijd rees deze man voor hem
op en vernietigde hem met zijn onverklaarbare haat.
Sterker dan ooit zag hij zijn vreemde droom voor zich, waarin
alles – hemel, sterren, de groene aarde met al haar mannen en
vrouwen - was geschilderd op een doek dat opzij schoof om het
bleke gezicht van doctor Dormann door te Laten. Hij voelde dat
hij zijn hand uitstak als om het koord te vinden waarmee hij dat
doek weer dicht kon trekken.” (p. 162-163)
En vlak voor hij zichzelf in de rivier stort, begint Dormann aan
zijn gezicht te plukken en te krabben, alsof de huid één klomp
ondraaglijke irritatie was geworden. “Mijn gezicht, mijn
gezicht” krijste de dokter Dorman plotseling. “Het is mijn
dood!” (p. 165)
Een week later, terwijl Martin langzaam herstelt, steekt meneer
Cuper zijn vuurwerk af, met de maskers als apotheose.
“En toen alles voorbij leek te zijn, kwam meneer Cupers laatste
kosmische effect. Door een ingenieus samenspel van scharnieren
werd de indruk gewekt dat de beide brandende gezichten afgepeld
werden, alsof twee reuzenacteurs aan het einde van het stuk hun
maskers afdeden.
Een ogenblik bleef de schittering op het netvlies hangen... toen
werd alles zwart. De maskers waren maar maskers, er achter was
niets. Een zucht, bijna een kreunen steeg op uit de starende
menigte. Toen, terwijl het oog gewend raakte, werd meneer Cupers
bedoeling duidelijk. Het zwart werd doorzichtig en daar voorbij
straalden kalm en helder de sterren aan de hemel. Dat was pas
ontmaskering!” (p. 179)
In het vuurwerk - fabriek fragment ontmoetten wij de voornaamste
motieven van het boek: de maskers, het kosmisch schouwtoneel
(maar waarom kosmisch?), de onschuld van kinderen die met vuur
spelen, vuur dat warmte is en schoonheid.
Warmte. De orde arme man, aan wie Fanny Bush haar laatste
centjes besteedt, is in feite een rijke lord, zo ontdekt Martin.
Net als koning David, die hij gretig citeert, zoekt hij warmte.
Hij vriest dood in zijn kille huis, “dat een onveranderlijke
winter in zich borg.” (p. 75) Het was door haar medelijden met
een zielige oude vrek dat Fanny totaal aan de grond raakte.
Op aanraden van een paar vriendinnen wilde ze zich zelfs
verkopen als parkhoer. En zo ontmoet ze Martin. Zegt de
weerzinwekkende kouleider: “Nou, laat me u vertellen dat ik de
filosofie achter mij gelaten heb, dominee! Ik ben er doorheen
gegaan en er aan de andere kant weer uitgekomen. Ik houd mij nu
aan de bijbel. ‘En de jonge dochter was bovenmate schoon en
koesterde den koning en diende hem...’ Daar komt het op neer...
Dat is wat er overblijft: de warmte, de vertrouwde koesterende
warmte.”
‘Met treurige steelsheid sloeg hij zijn armen om zichzelf heen.
En met nietsziende ogen staarde Martin neer op hem in zijn
vreselijke naaktheid. Hoe dieper je bij een mens binnen keek,
hoe ondieper hij werd. Alle vernuft, knapheid en geleerdheid
verdwenen als schrifttekens op een lei. Tot er niets over was
dan een behoefte aan warmte’. (p. 79)
Is het dat? Is dat de boodschap van de auteur? Vanaf de passage
in de vuurwerkfabriek duiken bijbelse citaten en fragmenten
steeds vaker op tot ze versmelten in het Hoogliedmotief, dat
Dormann aanbrengt bij de ultieme confrontatie op de kaden en
waarop het boek ook eindigt. (p. 163) Het Hooglied van Salomo.
Want dit is een verhaal over de liefde. De liefde in al haar
vormen, van de melige smartlappenliefde waarover de smeltende
tenor Orpheus Jones kweelt, tot de liefde in de Tuin van het
Hooglied. De liefde van de koning voor het bruin -verbrande
buitenmeisje. De liefde, die heilig is, die onschuld is, ook al
speelt ze met vuur. Die warmte is en schoonheid. De liefde, die
mysterie is en blijven moet, wier mysterie niet ongestraft door
gretigheid kan bezoedeld of bevolkt worden. (p. 123)
Buiten zoekt een blinde bedelaar de weg naar het Moerbeipark,
het verloren paradijs. Zal hij de poort vinden voor de koude van
de winter komt?
Het Moerbeipark. “ … de tuin van tweemaal een kindertijd.” (p.
180, slot van het boek).
Wenken voor klasgebruik
Leon Garfields meesterwerk De Tuin der Vreugden is een
enigmatische tocht door het Victoriaanse Londen, met zijn
strikte sociale hiërarchie, duistere steegjes en weelderige
tuinen. Deze setting fungeert als een bepalend decor en draagt
bij aan de algehele sfeer van geheimen, verraad en avontuur,
waarbij elke pagina de lezer verder in het mysterie binnenzuigt.
Het verhaal neemt je mee doorheen een intrigerende historische
setting, waarin de zoektocht naar identiteit en morele keuzes
centraal staan.
Kortom: met De Tuin der Vreugden heeft Garfield een roman
gecreëerd die generaties lezers kan en zal blijven bekoren.
Hoe werken met het boek In de klas? Door zijn inhoud, zowel als
door de compositie leent de tuin der vreugde zich eerder tot
lezen in de twee hoogste jaren voortgezet onderwijs en in
lerarenopleiding, hoger onderwijs. Als huislectuur dreigt, zelfs
met begeleidingstaken, een groot deel van de rijkdom verloren te
gaan, zelfs bij oudere studenten. Door de aard van het boek zal
de nadruk bij de behandeling liggen op de literaire zowel als de
historische aspecten plus de actuele relevantie, die stuk voor
stuk moeten onderzocht worden.
Bijvoorbeeld, een aspect dat Garfield slechts verdoken aanbrengt
via het Hooglied en dat de meeste leerlingen zonder hulp over
het hoofd zien, is dat van de sociale klassen - tegenstellingen
dominee - arm naaistertje. Ditzelfde onderwerp is magistraal en
soms irriterend uitgewerkt in Het liefje van de Franse luitenant
(1993 - The French Lieutenant's Woman) van John Fowles, vooral
bekend door de verfilming met Meryl Streep in de hoofdrol. Bij
de hoofdstukken in de roman, die ongeveer in dezelfde periode
speelt als De Tuin der Vreugden, horen zeer tekenende korte non
- fiction stukjes over de sociaal - economische situatie van
toen in Londen. Hoe zit het in onze huidige maatschappij?
Bestaan er nog vormen van bijvoorbeeld klassenjustitie of dito
vooroordelen van sociale kasten? Voorbeelden? Meningen?
Voor didactische verwerking zijn diverse benaderingen mogelijk
om de diepgang van dit boek te verkennen. Enkele suggesties.
- Stijl: bestudeer de kenmerkende schrijfstijl van Garfield en
laat passages uit het boek analyseren om zijn gebruik van taal,
beeldspraak en verteltechnieken te begrijpen. Geef uiteraard
voorbeelden en situering in het boek met aanduiding van de
betreffende pagina’s.
- Personages: uiterlijke beschrijving – karakters.
- Verkenning van thema's: onderzoek de thema's die in het boek
worden behandeld, zoals vriendschap, moed en identiteit. Hoe
relevant zijn deze thema's voor eigen leven en ervaringen?
- Ethiek en moraal: verken de ethische dilemma's waarmee de
personages in het boek worden geconfronteerd. Bespreek hoe hun
keuzes en acties resoneren in de morele normen van die tijd en
hoe ze al dan niet nog kunnen toegepast op hedendaagse
situaties.
(Bijvoorbeeld: abortus, euthanasie, ontwikkelingshulp …)
- Bespreek de centrale thema’s van de roman, zoals de
tegenstelling tussen rijkdom en armoede, en hoe deze thema’s
vandaag de dag nog relevant zijn. Actueel: België; Nederland,
Albanië, Engeland na de Brexit. Armoedecijfers in Derde wereld:
Congo, India…
Om ook het historische luik behoorlijk door te lichten is
samenwerking tussen de collega’s geschiedenis en Nederlands
aangewezen. Voor het werken met historische (jeugd)boeken
ontwierp de Nederlandse didacticus Jacques Vos een eenvoudig,
maar doelmatig schema, dat uit verschillende opeenvolgende fasen
bestaat. Zie hiervoor op deze site in
Gelezen Tijd.
Historische context: Gebruik de roman als uitgangspunt voor een
les over de historische periode waarin het verhaal zich
afspeelt. Alleszins kun je hier vertrekken van de tekst in het
schoolboek. Maar zeker is behoorlijke actualisering nodig.
Liefde in tijden van oorlog en
fake nieuws
Zoals reeds gezegd: dit is een verhaal over de liefde. De liefde
in al haar vormen, van de melige smartlappenliefde, over de al
dan niet overspelige bezoekers van het park, tot de uitbuiting
door de oude vrek en de zoektocht van Martin.
Dit thema kan volgens onze ervaring best tot het einde bewaard,
bij voorkeur voor parallel groepswerk: alle groepen leggen zich
dan toe op afgesproken onderdelen en facetten van dit thema.
Na de ernstige ‘schoolse’ onderwerpen zorgt dit voor een
‘lichtvoetiger’ onderwerp en volbloed vermaak, net door de
oneindige variatie in de keuzemogelijkheden. Natuurlijk zijn
afspraken nodig om overlappingen te vermijden.
In het verleden hadden wij telkens het geluk enkele
leerlingen/studenten in de klas te hebben die les volgden aan
het nabijgelegen conservatorium en/of kunstacademie. Eén keer
kregen ze zelfs de hulp van leraren dictie en een docente muziek
aan het internationaal gerenommeerde Lemmensinstituut (Leuven),
die zich blijkbaar even goed amuseerden als de studenten!
- Eerste themagroepen: begonnen met schlagers en smartlappen tot
kleinkunst.
Wil Tura en Elvis Presley natuurlijk.
Rocco Granata met zijn Marina, gebracht met accordeon en twee
verbazend knappe zangstemmen plus een kort filmfragment uit zijn
biografische film.
Jacques Brel en een paar Nederlandstalige kleinkunstenaars (Miel
Cools, Boudewijn de Groot, Robert Long, Guido Belcanto) – elk
met één lied
Berdien Stenberg op ‘live’ dwarsfluit door leerlinge.
Afsluiting: Liesbeth List, met een nummer uit haar
Mauthausencyclus op de plaat: Liesbeth List zingt Theodorakis
(gepast getiteld ‘Hooglied,’ wat ik niet wist, maar verscheidene
leerlingen wel!) Natuurlijk hier hoort een korte historische
situering. Aangrijpend in de context van het verhaal. Je kunt
vooraf even de originele Griekse versie laten horen van Melina
Mercouri
- Dan: klassieke muziek: Vivaldi en Ravel (Bolero) en ‘iets’ van
Mozart en liedkunst uit 19de eeuw, weer gezongen door leerlinge
met prachtige stem, begeleid door harpiste op een schitterende
harp.
- Vervolgens tijd voor poëzie - (voorkeurs)gedichten uit alle
tijdperken.
Romeo & Julia van Shakespeare
Tristan en Isolde: een van de grote, tragische liefdesparen van
de westerse cultuur.
Zie op deze site
artikel van Jan Uyttendaele
Er waren twee koningskinderen
Herman de Coninck
- Afbeeldingen kunst:
Gewijde maagden of gewaagde meiden.
Succesnummer, geloof maar! Keuze te over. En hoe gewaagder hoe
liever, of wat dacht je.
Maar toch ook twee eigen ingekleurde tekeningen van leerlingen,
cursisten aan de kunstacademie.
Hier tevens voorstelling en korte bespreking van Jeroen Bosch,
De tuin der Lusten – nodig voor de vergelijking met titel en
thema van het boek (indien dit niet reeds eerder is gebeurd in
les esthetica).
- Televisiereeksen:
Young Victoria (zelfde tijd als Tuin der vreugden – jeugd van de
vorstin – ook klassentegenstellingen)
Korte fragmenten uit
Shogun
en
The Last Samoerai.
Timing: voor het geheel van de groepsrapporten was één lesuur
Nederlands en evenveel esthetica plus geschiedenis uitgetrokken.
Voor de timing was dan nog ernstige beperking en selectie nodig.
Bij de uitwerking waren vier klassen in twee scholen betrokken.
Hoe het op die twee andere scholen concreet verlopen is, weet ik
niet.
Een vakoverschrijdende nascholing voor leraren is tweemaal
gegeven (KU Leuven en UAntwerpen) en nog eens op twee
lerarenopleidingen (op verschillende hogescholen en
tijdstippen).
Daarmee was de kous nog niet af. Zonder dat ik iets vermoedde
werd met medewerking van de conservatoriumdocenten een heel
programma in elkaar gestoken met muziek, poëzie en dia’s.
Daarenboven: uitvoering van een wals door de cursisten klassieke
dans (bijna alle leerlingen van de twee hoogste jaren) – in
avondjurken en officiële kledij! Ongezien! En bijzonder gesmaakt
door de toeschouwers.
Dit werd uitgevoerd op de opendeurdag van de school en herhaald
voor een gelijkaardige gelegenheid in het gemeentelijk
conservatorium.
Geen losse flodders
Hoeveel tijd kostte dat alles? Veel! Ik kan alleen maar grove
schatting maken: heb mijn didactisch materiaal bij mijn laatste
verhuizing afgestaan aan de bibliotheek van twee hogescholen.
Hamvraag: is dat wel verantwoord? En vooral: loont het de
moeite?
Dit is geen steekvlamproject. Achter de werkwijze schuilt een
welbewuste strategie sinds vele jaren; een heel curriculum dat
ergens voor 1980 startte en doorheen de jaren verder is
verfijnd. Hier, bij deze gelegenheid slechts een korte
vermelding zonder gedetailleerde uitweiding. Voor de principes
verwijs ik naar een aantal belangwekkende bijdragen op deze site
in de rubriek Vakdidactische artikelen, onder andere: Formatief
handelen (uitvoerig 2019), Generieke leerdoelen (2016) ...
Voor lectuur is in afspraak met de verschillende leraren een
curriculum ontwikkeld vanaf het eerste jaar voortgezet
onderwijs, de twaalfjarigen. Nieuwe collega’s werden via de
vakvergaderingen ingelijfd. Continuïteit is in zulke gevallen
immers een kernprobleem. In elk leerjaar staat één historische
roman op het programma, bij voorkeur klassikaal. Dit is
behouden, ook toen het item van het verplichte leerplan is
afgevoerd. Daar werd steeds een museumbezoek aan gekoppeld:
Egypte in het Brusselse Jubelpark of de prehistorie in Tongeren
(met de ondertussen internationaal beroemde wassen
neanderthalers van hun grote tentoonstelling) in het eerste
jaar; het Archeon of Xanten tijdens tweedaagse uitstap in het
tweede jaar; Gent of Brugge (telkens met stadsbezoek en
respectievelijk het Lam Gods of het Groeningemuseum) – zo
mogelijk met de bezoekende groepen van de internationale
uitwisseling uit Sicilië en Spanje. (Maar in dat geval zijn het
de leerlingen van de betrokken vijfde jaren die zelf elk een
groep rondleiden in het Engels, voertaal van de uitwisseling.);
zesde jaar: tegenbezoek aan een van de
uitwisselingsscholen. Tussendoor in de loop van de zes jaar
minstens één bezoek aan het Afrikamuseum in Tervuren (gelegen op
het voormalige residentieterrein van Karel van Lorreinen (1741 –
1780), landvoogd van de Oostenrijkse Nederlanden onder keizerin
Maria Theresia).
Toneel hebben wij slechts zelden aangewend, net omdat het zo
tijdrovend is.
In 1978 voerden de leerlingen van het vierde jaar als
simulatiespel met heel primaire attributen Het bloedbad van
Cajamarca op, over de gevangenneming van de Sapa Inca Atahualpa
door Pizarro. Op aanvraag van de lerarenopleiding KU Leuven is
dat (nogmaals zonder publiek) herhaald voor een filmploeg van de
universiteit en een aantal jaren gebruikt in de
lerarenopleiding.
De tekst was volledig geschreven door de leerlingen, uitsluitend
op basis van de gebruikte documenten in hun prijswinnende
leereenheid. Later, omstreeks het jaar 2000, voerden hun
opvolgers een aanpassing uit om een koortje Maagden van de Zon
te introduceren, nodig na de fusie met een meisjesschool.
In datzelfde jaar 2000 ontvingen wij een ministeriële bekroning
voor het Joos de Rijcke-project: een ICT pioniersproject voor en
van leerlingen rond de figuur van de eerste Nederlander in het
pas veroverde Incarijk. Hierin is een hele reeks gedeeltelijk
voorafgaande lessen geïntegreerd over contacten van Europa met
niet-Europese culturen (Afrika, China, Japan …). De KU Leuven
bezorgde ons hiervoor een cd-rom met foto’s van de originele
brieven die de Rijcke naar onder meer Karel V zond vanuit
Ecuador. De resultaten kwamen op een website, ontworpen door
leerlingen. Bij de start van het project beschikte immers geen
enkele van de betrokken leraren over de nodige kennis voor die
taak. Behalve natuurlijk de leraren ICT, die hun lesprogramma
snel omwierpen om de lacune op te vullen. Van het ministerie
mocht 10% van alle lessen in alle vakken aan het project besteed
worden. De PowerPoint over het multimediale en
vakoverschrijdende project is een hele tijd gebruikt voor
nascholingen.
Door hun opvolgers is gedurende een tiental jaren nog aanvulling
aangebracht. De website is helaas in 2022 door de server, samen
met al zijn sites opgeheven, waardoor tevens ook op Histoforum
in veel artikelen heel wat hyperlinks dode letter geworden zijn.
Mocht er nogmaals gewerkt worden met het boek van Leon Garfield,
dan is er voor het historische luik gelukkig behoorlijk wat
materiaal te vinden op deze site*.
*Evans, J., De eeuw van de macht
Een eeuw van
macht .
Zie in de bibliografie onder de recensie meer dan voldoende
documenten over de Europese kolonisatie in de Victoriaanse
periode.
Tweede hamvraag: haalden de leerlingen voordeel uit de gevolgde
methodes? Moeilijk om zeggen. Slaagden wij erin de vereiste
opdrachten van de gebruikte taxonomie te bereiken? Als leraren
krijgen wij doorgaans weinig feedback vanwege oud-studenten.
Toch een kleine greep:
- heel lang geleden deden wij een merkwaardige ontdekking. Je
hebt de knaap of het meisje die zich tijdens de les wiskunde
stierlijk zitten te vervelen. Als ze voor een dergelijke
leereenheid tekeningen mogen schilderen of maquettes
vervaardigen, zie je plotseling talenten openbloeien waarvan je
geen vermoeden had. Heel vaak (maar niet altijd) ben je dan
tevens getuige van een positieve impact op andere terreinen. Met
soms ongelooflijke gevolgen jaren later. Zoals de onhandelbare
leerling die ei zo na aan de deur werd gezet. En die nu
hoogleraar is aan een gerenommeerde universiteit. (authentiek!)
- leerlingen van een eerste jaar geven ouders en familie op een
zondagvoormiddag een rondleiding in de afdeling Egypte van het
Brusselse Jubelpark. (En voortreffelijk, ook qua taakverdeling,
kan ik getuigen.)
- oud-studente maakt eindwerk universiteit over geldloze
economie (leerde dit kennen in lessen over de Azteken.)
- oud-studente stuurde jaren later een kleurenafdruk van een
miniatuur vanuit Cambridge waar ze studeerde. (“Mijnheer, ik
weet dat u hier al lang naar op zoek bent.”)
Twee oud – leerlingen gaan egyptologie studeren, twee anderen
sinologie, waarna ze hun eindwerken opzenden met een
dankbetuiging voor de inspiratie in hun schooltijd.
Een allerlaatste punt. In het derde deel van Een geschiedenis
van de wereld … is een vrij recente aanvulling over de Asjanti.
De cultuur leerden we kennen, samen met de Benin – bronzen,
tijdens een schoolbezoek aan Londen. Een oud-leerlinge, die
werkt voor Artsen zonder grenzen in het Asjanti – gebied (Ghana)
stuurde enkele foto’s van figuratieve goudgewichtjes ( die ze op
de Joos de Rijcke-site had leren kennen) en bracht er vorige
vakantie enkele mee om in de realiteit te tonen.
Mag ik concluderen dat wij minstens voor een aantal
oud-leerlingen erin slaagden de taxonomiepiramide te beklimmen?
Te weten: algemene vorming, integreren van methodes, ze omzetten
in attitudes. Vanzelfsprekend geschiedt dit maar ten volle
NA de
school.
En wat zit er voor ons zelf in? Heb mij nooit hoeven te vervelen
(behalve bij toezicht tijdens schriftelijke examens);
arbeidsvreugde; vrienden voor het leven; zelfvoldoening. Mag het
ook een keer? Dagelijks lees, hoor en zie je uitsluitend
negatieve punten over het onderwijs en de luie idioten met veel
te veel vrije tijd, die er zich mee bezighouden. Kleine
nuancering is niet overbodig!
Op dit ogenblik, in volle paasvakantie 2024, heb ik er geen
zicht op in hoeverre de besparingen hebben toegeslagen in de
mogelijkheden om de hierboven voorgestelde methode te handhaven.
Even rondbellen en mailen levert tot mijn grote opluchting
positief resultaat: alles bleef klaarblijkelijk
gehandhaafd. Eén
positieve toevoeging: introductie enkele jaren geleden reeds
van
CLIL (vakken in een tweede taal) Engels voor wetenschappen,
chemie en aardrijkskunde.
Net als ik me hierover zorgen zat te maken, komt onderstaande
tekstje binnen.
SIVIBU (is naam van de school) organiseert dit schooljaar een
theaterproject met leerlingen uit het 2de en 3de jaar. Op
vrijdag 19 april om 20u kan je komen kijken naar het stuk 'Plan
Elien' in onze feestzaal. De voorstelling werd door de spelers zelf geschreven, dit onder begeleiding van Wout Stallaert, die het stuk ook regisseerde. De voorstelling zal muzikaal begeleid worden door enkele leerlingen uit 2 en 3, onder leiding van Jasmien Lambrechts en Floris Seresia. |
Het initiatief gaat uit van oud-leerlingen die ondertussen op hun beurt lesgeven op hun oude school!
Om af te sluiten, een kort uittreksel van een langere tekst uit onze lerarenhandleiding bij een reeks schoolboeken geschiedenis, uitgegeven door Wolters, Leuven.
“Werkstukken maken moet men leren door veelvuldige oefening met progressieve moeilijkheidsgraad. Zoals voor veel vaardigheden, die in de geschiedenisles systematisch aan bod komen, vooronderstellen leerkrachten maar al te vaak ten onrechte kundigheden, die in werkelijkheid niet aanwezig zijn. Dergelijke vaardigheden moet je aanleren. In een eerste jaar kunnen leerlingen heel behoorlijk leren omspringen met historische atlas, schema's, samenvattingen... Maar toch kun je nog in een eerste jaar leerkrachtenopleiding of aggregatie mensen ontmoeten, die radeloos staan te kijken wanneer ze voor het eerst in hun leven moeten werken met een historische kaart! Geloof me, we spreken uit ervaring. Het aanleren van deze vaardigheden overschrijdt eens te meer de enge grenzen van het vakgebied geschiedenis. Gedeeltelijk maken ze deel uit van training in tekstbegrip en studiemethodiek.”
Jos Martens, april 2024