Napoleons ondergang
Het verhaal van Napoleons tocht naar Moskou is al vele keren beschreven,
vanuit vele gezichtspunten. Johan Op De Beeck, voormalig VRT-journalist,
opteerde voor een chronologische lijn, aangevuld met de memoires van
twee Vlaamse soldaten, Jef Abbeel en Hendrik Christiaensen plus twee
Nederlandse : Karel Wagenier en D. van Dodewaard (1). Van die vier
ooggetuigen is Abbeel veruit het meest aan het woord. Hij is ook de
meest bekende, want zijn memoires werden in 1969 uitgegeven door
generaal Willems (in het Frans) en in het najaar van 2011 door Joost
Welten en Johan De Wilde in het Nederlands (2). Op De Beeck verwerkt de
vier ooggetuigenverslagen in zijn politieke en militair-strategische
analyse.
In zijn inleiding krijgt de auteur meteen de aandacht van de lezer door
een portret te tekenen van de Duitser Karl von Nesselrode, die in Parijs
in dienst was van tsaar Alexander I en daar fungeerde als l’oeuil de
Moscou. Als graag geziene gast kon hij van de Parijse beau monde tegen
betaling permanent vernemen wat Napoleon van plan was. Die strategische
informatie speelde hij door aan de tsaar. Bij zijn informanten zaten ook
tegenstanders van Napoleon, zoals de ontslagen minister van buitenlandse
zaken Talleyrand.
De auteur schetst ook het verloop van de Franse revolutie, legt uit
hoezeer ze ingreep in het dagelijks leven van de mensen en invloed had
op de veroveringsdrang van de soldaten, hij beschrijft ook de politieke
situatie in het toenmalige Europa : de rivaliteiten, allianties,
ambities van de grootmachten Engeland, Frankrijk, Pruisen, Oostenrijk,
Rusland. Hoofdgetuige Jef Abbeel (1786-1866) mag de spits afbijten. Hij
begint met “Beminde lezer”, zonder te beseffen dat zijn verslag ook nog
in 2012 gelezen zou worden. 31 jaar was hij, toen hij in 1817 met zijn
ganzenveer en zijn sierlijk gekruld handschrift begon aan “de droevige
voorvallen die mij geschied zijn”. Op 17 juli 1817 was hij ermee klaar.
De kans op latere herinterpretatie of selectieve herinnering was dus
veel kleiner dan bij vele andere getuigen, die pas decennia nadien hun
memoires publiceerden.
Een andere bron is Karel Wagevier, infanteriekapitein uit Nederland. Hij
hield een dagboek bij tijdens de veldtocht en liet het in 1820 uitgeven
in Amsterdam.
De andere twee getuigen gaven hun lotgevallen niet zelf uit : soldaat
Hendrik Christiaensen uit Antwerpen bezorgde zijn aantekeningen aan zijn
zoon, de Gelderse soldaat Van Dodewaard nam een vriend in dienst.
Op De Beeck kadert de eenvoudige getuigenissen in de professionele
historiografie van de gigantische veldtocht. De Grande Armée was toen
het grootste leger ooit uit de geschiedenis : 600.000 soldaten, van wie
er na een jaar nog 25.000 terugkeerden; 250.000 goed opgeleide paarden,
waarvan 18.000 uitgemergelde skeletten de tocht overleefden.
Na de introductie, volgt een biografische schets van het gezin Abbeel.
Ik vind het vreemd dat hij hen meteen in het West-Vlaamse Kaster
situeert (26-29), in plaats van in Vrasene (Waasland), want daar woonden
ze toen Joseph in 1806 werd opgeroepen (Welten-De Wilde, p. 204). En
vanuit Vrasene stapte hij naar Gent, de hoofdstad van het département de
l’Escaut.
De auteur vertelt dan hoe de loting werkte, hoe de sterke, grote en
meertalige Abbeel terecht kwam bij de elitaire carabiniers à cheval.
Op weg naar Rusland
Dan volgt de voettocht naar het verzamelpunt, Lunéville in Lotharingen,
en in 1807 naar het Duitse rijk, de overwinning op Oostenrijk en
Pruisen, de eerste confrontatie met de Russen in 1807 in het Pruisische
Eylau, waarbij Napoleon maar nipt gered wordt van de dood (44).
Eylau is het eerste verschrikkelijk slagveld, met tienduizenden
verminkte lijken, gewonden en kadavers van paarden.
Daar blijft het niet bij. De volgende slag is Friedland(1807), nabij
Königsberg in Oost-Pruisen (nu Kaliningrad in Rusland). Hier dient
Napoleon een vernietigende slag toe aan de Russen.
Tsaar Alexander beseft dat hij moet onderhandelen en toegeven. Bij de
vrede van Tilsit betaalt Pruisen de hoogste prijs : in het westen
ontstaat het koninkrijk Westfalen, met Jérôme Bonaparte aan het hoofd.
In het oosten verliest Pruisen grote gebieden aan het nieuw op te
richten hertogdom Warschau, de basis van het latere Polen. Met 15
miljoen inwoners fungeert het als Franse waakhond aan de Russische
grens. Rusland wordt gedwongen aan te sluiten bij het Continentaal
Stelsel, waardoor het geen handel meer mag drijven met Engeland en
tonnen inkomsten verloren ziet gaan. De ministers van de tsaar zien dit
niet zitten. Maar Napoleon is oppermachtig.
De Franse legers trekken zich dan terug richting Berlijn. Op deze
terugtocht worden velen zwaar ziek, onder meer Abbeel, die een etmaal in
coma verkeert.
In 1808 zitten Napoleon en de tsaar opnieuw aan tafel, nu in Erfurt. Bij
de genodigden is ook Leopold, de latere eerste koning van België. Daarna
zien Napoleon en de tsaar mekaar niet meer terug.
In 1809 verslaat Napoleon nogmaals de Oostenrijkers, nu bij Regensburg.
Daarna verovert hij Wenen voor de tweede keer en triomfeert hij ook in
het nabije Wagram. Telkens mag Abbeel fungeren als verslaggever ter
plaatse.
In 1811 is Napoleon op het hoogtepunt van zijn macht. Dan begint hij aan
de voorbereiding op de echte campagne tegen Rusland.
Op de heenweg zijn er al problemen met de bevoorrading : er valt weinig
te rapen of te stelen in het arme Polen., dat bovendien geteisterd wordt
door een misoogst.
Met ca. 600.000 soldaten trekken de Fransen in juni 1812 vanuit Warschau
richting Witebsk. De tsaar wacht hen op met 400.000 (114). Ook daar
trekken ze door zeer arme en dunbevolkte gebieden, vol moerassen,
rivieren, bossen, langs primitieve wegen en langs steden die op zeer
grote afstanden van elkaar liggen. De bevoorrading is het grootste
probleem.
Napoleon twijfelt er niet aan dat hij de tsaar weer zal verslaan en
hoopt dat die dan mee zal vechten tegen de Britten in India. Dit gegeven
ontleent Op De Beeck aan Zamoyski.
De tsaar wordt ondertussen geïnformeerd door zijn spionnen in Parijs :
Napoleon rekent op enkele grote veldslagen en op snelle overwinningen.
Maar de Fransen verslikken zich in de onmetelijkheid van het Russische
terrein en de verbetenheid van de Russische soldaten. Na regenweer
veranderen de primitieve wegen in modderpoelen, waarin de Franse
soldaten en paarden vast komen te zitten. Voor de bevoorrading is men
aangewezen op plunderen. In augustus 1812 veroveren de Fransen en hun
bondgenoten Smolensk, ten koste van zeer veel doden. Maar ze hebben geen
tijd om hen te begraven : met paarden en karren rijden ze er over heen,
aldus Abbeel (163).
Borodino wordt het volgende slagveld (5-7 sept. 1812). Hier lijden de
Franse carabiniers hun eerste nederlaag. Het overwicht van de Franse
cavalerie is nu definitief voorbij. Ook hier is het dodental immens
hoog. Abbeel beschrijft de vreselijke wereld van de veldhospitalen :
benen en armen worden genadeloos afgezet en op stapels gegooid (197).
Dan gaan ze richting Moskou. De Russische opperbevelhebber Koetoezov, 67
jaar, defensief ingesteld, besluit op 13 september om Moskou op te
geven.
Napoleon neemt de stad in op 14 september, zijn soldaten plunderen de
leegstaande winkels en woningen, hij slaapt één nacht in het Kremlin,
maar brandstichters steken de voorraadmagazijnen en pakhuizen in brand
en verjagen Napoleon tijdelijk uit de stad. Op 18 september luwt het
vuur en kan de keizer terugkeren. 6496 van de 9151 privéwoningen, 8251
winkels en magazijnen, 122 van de 329 kerken zijn in de as gelegd.
De Fransen komen tot het besef dat tegen zulke “barbaren” niet te
vechten is(214). Napoleon stuurt brieven en gezanten naar de tsaar om
hem tot vrede te bewegen. Maar deze reageert helaas niet.
Integendeel, Koetoezov hergroepeert zijn troepen en krijgt een numerieke
overmacht, zowel nabij Moskou als op de terugweg.
De smadelijke aftocht
Vanaf 13 oktober 1812 valt de eerste sneeuw. Even later verlaten de
Fransen Moskou. Langs alle kanten worden ze bestookt door de Russen en
Kozakken. Hun paarden zijn kleiner, in betere conditie en veel meer
wendbaar dan de Franse.
In november raakt het Franse leger steeds verder uitgedund. Zieken,
gewonden, deserteurs sukkelen achter hen aan. Aan de Berezina wordt
hevig gevochten.
In december zakt de temperatuur tot -36° en stort het leger ineen. Voor
het eerst stuurt Napoleon een bulletin naar West-Europa waarin de
catastrofale situatie bekend wordt gemaakt.
De laatste zin luidt : “La santé de Sa Majesté n’a jamais été meilleure”
(275). De bekommernis van de keizer voor zijn soldaten is dus wel heel
klein.
Op 5 december vlucht Napoleon naar Parijs. Hij komt daar al aan op 10
december. De restanten van zijn leger zitten dan nog maar in het verre
Königsberg. Voor hen moet het ergste nog komen.
Hun terugtocht wordt een ware marteling, vol wreedheden, vernederingen,
honger, harteloosheid en egoïstische overlevingsdrang, zoals de vele
getuigenissen van Abbeel illustreren.
Op De Beeck geeft nog een resem verklaringen voor de nederlaag(297-301)
: de hoogmoed van Napoleon om tegelijk op twee fronten te vechten :
200.000 soldaten vochten nl. in Spanje tegen Wellington; de negatieve
invloed van het Continentaal Stelsel op zijn tijdelijke bondgenoten
Oostenrijk en Pruisen; het taalprobleem tussen de talrijke deelnemende
naties; de onderschatting van de tsaar en van de Russen; en vooral : de
bevoorrading.
De ware balans van de ravage zal nooit precies gekend zijn : de Franse
verliezen variëren van 250.000 tot 400.000 mensen : ¼ al vechtend, ¾
door ziekte en koude. Tussen de 100.000 en 190.000 Franse en geallieerde
soldaten worden door Koetoesov krijgsgevangen gemaakt. We weten niet
hoeveel van hen terugkeren, behalve als ze een verslag schrijven zoals
Willem Kenis uit Loenhout.
De Russen verliezen ca. 300.00 mensen, van wie 175.000 op het slagveld
(301; 398).
Het einde
De schrijver geeft nog wat nabeschouwingen over de gebeurtenissen van
1813, de krijgsgevangenschap van Abbeel in Siberië en zijn sensationele
terugtocht (1813-aug. 1815). Deze fase staat pittiger beschreven bij
Welten en De Wilde(135-158). Abbeel vertelt daar ook boeiend over het
dagelijks leven op het primitieve Russische platteland.
De volkerenslag bij Leizig (16-19 okt. 1813), de grootste ooit tot de 1°
W.O., wordt een zware nederlaag voor Napoleon : met zijn 220.000
soldaten is hij niet opgewassen tegen een overmacht van 600.000
geallieerden.
Op 31 maart 1814 rijdt tsaar Alexander triomfantelijk Parijs binnen. De
Parijzenaren ..juichen, opgelucht als ze zijn omdat de oorlog eindelijk
voorbij is. Napoleon zit dan 60 km verder, in Fontainebleau, nog altijd
niet beseffend dat het afgelopen is. Onder druk van zijn generaals
tekent hij op 6 april 1814 zijn troonsafstand. Hij wordt verbannen naar
Elba, keert nog één keer terug, maar wordt definitief verslagen in
Waterloo. De laatste zes jaar van zijn leven mag hij doorbrengen in
Sint-Helena. Engeland, Pruisen, Oostenrijk en Rusland domineren Europa
tot aan de 1° W.O.
De auteur eindigt zijn boek met de dood van Joseph Abbeel, op 25
september 1866, enkele tabellen, een chronologisch overzicht van 1
januari tot 30 december 1812 (waarom niet tot 1815 ?), noten, een
bibliografie en een register van personen en plaatsen.
Johan Op De Beeck is een begenadigd schrijver. Puur literair is hij iets
sterker dan zijn recente voorgangers Welten en De Wilde, hij kadert de
soldatenmemoires netjes in hun historisch en sociaal referentiekader,
maar Welten en De Wilde zijn grondiger als historiografen. Dat blijkt
o.m. uit hun noten : 34 pagina’s t.o. 7.
Zoals gezegd, is hoofdfiguur Jef Abbeel vertrokken vanuit Vrasene i.p.v.
Kaster (26-29,223),hij had wel school gelopen in Kaster en is er ook
gestorven, maar zijn ouders waren bekende inwoners van Vrasene en actief
in het economisch, politiek en parochiaal leven.
En Tacitus (41) was niet zozeer “senator”, maar met zijn Germania,
Historiae en Annales, in de eerste plaats de grootste historicus uit de
Romeinse geschiedenis. Bij het citaat uit Tacitus ontbreekt trouwens de
bron.
Verder is het zo dat wie in oktober 2011 het boek van Welten en De Wever
heeft gelezen, nu grote passages kan overslaan, omdat Abbeel in beide
boeken de toonaangevende verteller is en met zijn simpele commentaren
grotere allures aanneemt dan Napoleon en tsaar Alexander. Maar liefst 67
voetnoten verwijzen naar hem.
Een betere samenwerking tussen de Vlaamse uitgeverijen had deze doublure
kunnen voorkomen.
Ons eindoordeel naar de lezer toe is niet eliminerend : de twee boeken
zijn de moeite waard, met een lichte voorkeur voor het eerste.
Referenties
1.Johan Op De Beeck, Napoleons nachtmerrie. 1812 : hoe de keizer en zijn
soldaten ten onder gingen in Rusland. Uitgeverij EPO, Berchem / Centraal
Boekhuis, Culemborg, 2012. 407 p.; kaarten, plattegronden, foto’s,
schema’s, chronologie, noten, bibliografie, register. ISBN
978-94-9129724;
€ 29,50
2.Joost Welten – Johan De Wilde, Met Napoleon naar Moskou. De
ongelooflijke overlevingstocht van Joseph Abbeel. Uitgeverij
Davidsfonds, Leuven / Omniboek, Kampen, 2011. 263 p.; kaarten, foto’s,
lit., register, noten. ISBN 978-90-77942-51-2; € 27,50.
Jef Abbeel, juni – juli 2012
|