De Romeinse heerbaan. De oudste weg door de Lage Landen. Robert
Nouwen. Uitgeverij Sterck & De Vreese, Gorredijk (NL), september
2021. 238 p., foto’s, literatuur, noten, paperback, 23 x 15 cm,
€ 24,95. ISBN 978-90-561-5744-9.
De Romeinse heerbaan: De oudste weg door de Lage Landen
De Romeinen stonden bekend als veroveraars en bouwers van wegen, aquaducten, amfitheaters, circussen, thermen etc. Het Romeinse Rijk telde 120.000 km wegen, die voor een groot deel naar Rome leidden. Alanus ab Insulis (Alain de Lille/Alanus van Rijsel) drukte het in 1175 mooi uit: “Mille viae ducunt hominem per saecula Romam”/Duizend wegen leiden de mens door de eeuwen heen naar Rome (p. 15).
Inhoud
De Romeinse heerbaan: De oudste weg door de Lage Landen
Eén
van die vele wegen was de grote weg door de Lage Landen: hij
liep van Bonen/Boulogne-sur-Mer (ten zuiden van Calais) via
Velzeke, Asse, Elewijt en Tienen naar Tongeren en naar Keulen
aan de Rijn.
Vóór de komst van de Romeinen hadden de Gallische stammen
(Morinen, Menapiërs, Nerviërs, …) ook al wegen. De ondertitel
‘De oudste weg’ moeten we dus nuanceren. Maar de Romeinen
bouwden die systematisch verder en steviger uit in heel hun rijk
in Europa, Noord-Afrika en het Nabije Oosten.
Ze waren belangrijk voor het leger, het bestuur, het ontstaan
van steden, de handel en de verspreiding van cultuur en
christendom. Men noemde ze ‘militaire wegen’, omdat ze vooral de
macht van de Romeinen wilden verzekeren.
Dit boek gaat vooral over de heerbaan van Boulogne-sur-Mer naar
Keulen, maar in de bibliografie staan ook werken over de vele
andere en in de tekst wordt er soms ook naar verwezen. In
noordelijk Gallië zorgden vooral keizer Augustus en zijn
rechterhand Marcus Vipsanius Agrippa voor het wegennet. Andere
keizers breidden het verder uit. De aanleg in de regio
Bavay-Tongeren-Trier vond plaats rond 19-17 v.C. Tijdens de
regering van keizer Claudius werden die wegen flink verbeterd.
Hij verhardde ook het wegdek van de straten in Tongeren.
Er waren drie categorieën van wegen: viae publicae (belangrijke
staatswegen), viae vicinales (regionale) en viae privatae (van
plaatselijke grootgrondbezitters). We krijgen ook interessante
informatie over de manier waarop de wegen aangelegd werden, over
de mijlpalen, de Tabula Peutingeriana en andere oude kaarten van
Villaret, Ferraris, Van Der Rit en Vandermaelen. Ook het
intensief gebruik van de oude heerbanen tot in de 19de eeuw
haalt Nouwen aan. Schrijvers uit de 1ste eeuw v.C., 1ste eeuw
n.C. en uit de 18de-19de eeuw getuigden vol lof over de wegen
(p. 84-93).
De Romeinse wegen bepaalden ook het landschap: de uittekening
van het kadaster en de verdeling van de gronden onder de
Romeinse kolonisten vertrokken vanuit de rechtlijnige wegen.
Steden, boerderijen, heiligdommen en grafmonumenten werden opgericht langs of in de buurt van de wegen. De steden, vaak met dambordplan, dienden als bestuurlijke centra en hadden pakhuizen voor de inning van belastingen in natura. Bavay had deze functie voor de Nerviërs, Tongeren voor de Tungri, die de plaats van de Eburonen hadden ingenomen. Landbouwbedrijven moesten graan en andere voeding leveren aan de steden en aan de 22.000 à 45.000 Romeinse militairen langs de Rijn. Voor 45.000 soldaten moest men jaarlijks 10.000 ton voedsel aanvoeren. Goede wegen waren dus noodzakelijk. Grafmonumenten en grafvelden lagen buiten de stadskernen langs de grote uitvalswegen: de voorbijgangers konden dan de status van de dode en van zijn familie zien (p. 122-126). De grafvelden rond Tongeren zijn nu volledig bebouwd. Elders verdwenen er grafheuvels door de aanleg van wegen, spoorwegen en akkerland. Of door verwoestingen in augustus 1914 (p. 132-133).
In de eerste plaats dienden de wegen om het leger snel naar een
opstandige regio te brengen. Dank zij die uitstekende wegen, kon
Rome een wereldrijk beheersen met een beperkt aantal militairen.
Ze dienden ook voor de post: de keizers wilden op de hoogte
blijven van onlusten, rampen etc. Ook privépersonen verzonden
hun brieven via deze koeriers, die 60 tot 100 km per dag
aflegden en in nood zelfs 150 à 250. De postdienst bracht ook
graan, groenten en vlees uit Haspengouw naar de Rijntroepen en
naar de steden en grote dorpen. Bij de handelaars hoorden ook
Nerviërs en andere Galliërs (p. 140-143). Vervoer van graan
gebeurde ook per schip: dat was veel goedkoper en het ging
sneller. De Menapiërs beheersten de zouthandel van de kust via
Kassel-Tienen-Tongeren naar Keulen. Aardewerk en glas werden dan
weer in Keulen geproduceerd en langs de Rijn en de heerbanen
vervoerd tot in Engeland (p. 144-146).
De rijken gingen langs de heerbanen op reis, o.a. naar Trier,
Griekenland of naar de Golf van Napels.
Ook het christendom verspreidde zich langs de Romeinse wegen.
Rond 346 n.C. was Sint-Servatius de eerste bisschop van Tongeren
en daarna van Maastricht (p. 152-154).
De wegen speelden ook een rol bij de ondergang van het Romeinse
Rijk: Franken en Alemanen konden vanaf 275 n.C. snel oprukken
bij hun gewelddadige strooptochten. Villa’s werden platgebrand,
streken werden ontvolkt (p. 156-157). Germaanse nieuwkomers
vestigden zich in de ontvolkte gebieden van de Treveri, Tungri,
Nervii en Menapii.
In de 4de eeuw werden steden zoals Tongeren versterkt met
kortere muren. Vanaf de 5de eeuw verschoof het zwaartepunt van
de economie en van het verkeer naar de rivieren en van Tongeren
naar Maastricht (p. 161).
Ook na de val van het Romeinse Rijk bleven de wegen belangrijk
voor het verkeer en voor het ontstaan van nieuwe steden en
dorpen. Tongeren verloor aan belang en rijkdom ten voordele van
Maastricht, dat een belangrijk religieus en economisch centrum
werd en in de 6de-7de eeuw bezoek kreeg van de Merovingische
koningen en in de 9de eeuw van de opvolgers van Karel de Grote.
Sint-Trudo stichtte in 740 een Benedictijner-abdij, die veel
pelgrims aantrok en zorgde dat Sint-Truiden een stad werd (p.
163-167).
In 881 werden Tongeren en Maastricht geplunderd en verwoest door
de Noormannen en in 1180 in de as gelegd door graaf Gerard van
Loon. Na de plundering door Hendrik I van Brabant in 1213, kreeg
Tongeren tussen 1241 en 1300 een nieuwe verdedigingsmuur. De
Romeinse wegen Bavay-Tongeren en Tienen-Tongeren lieten Lodewijk
XIV toe om in 1677 Tongeren plat te branden en in 1693-1694
opnieuw veel schade toe te brengen. En in 1747 waren de Franse
legers weer prominent aanwezig in de regio tussen Tongeren en
Maastricht.
Gelukkig speelden de wegen ook een positieve rol in de vele
pelgrimstochten, o.a. naar Compostella (p. 170-179).
In de 19de eeuw verdwenen vele Romeinse wegen onder het asfalt.
De ruilverkaveling in de jaren 1960-1970 deed nog meer
geschiedenis verdwijnen. En dat proces ging verder na 1970: de
Romeinse weg in Brustem werd een landingsbaan van het militair
vliegveld (p. 180-183), op andere plaatsen was dat voor
industrieterreinen.
De auteur pleit dan ook terecht voor meer bescherming van ons
cultureel erfgoed. Als voorbeelden van bescherming toont hij de
Via Appia in Italië en de Via Domitia in Zuid-Frankrijk. De
oudste weg van Vlaanderen krijgt die aandacht nog lang niet.
Na dit pleidooi volgen een beknopte en een zeer uitgebreide
bibliografie (p. 191-215), een overzicht van de archeologische
sites in de regio Tongeren/Maastricht /Sint-Truiden/Tienen en
vele noten (p. 219-235).
Beoordeling
Robert Nouwen heeft goed werk verricht door ons nog eens te
tonen hoeveel Romeins cultureel erfgoed we hebben en hoe we dat
moeten koesteren, voor zover het nog bestaat. Zijn boek is
voorzien van heel mooie foto’s, die op zich ook al een
overtuigende kracht hebben. Vooral het gedeelte tussen Tienen en
Maastricht krijgt heel veel aandacht, de rest van de heerweg in
Frans-Vlaanderen (Bonen-Kassel), Oost-Vlaanderen en Brabant iets
minder. Daar bleef van de heerbaan ook veel minder bewaard.
De auteur veronderstelt heel wat voorkennis van de lezer: niet
iedereen weet waar Vindolanda en andere plaatsen liggen.
Vindolanda staat zelfs niet in mijn drie historische atlassen,
wel in Wikipedia.
Kennis van de dorpen, gehuchten en straten in de regio Tongeren
en langs de heerbaan is een voordeel. Ik vond ze gelukkig in
mijn ‘Stratenatlas van Vlaanderen’. Voor de niet-classici en de
niet-archeologen had hij wel een alfabetische begrippenlijst
mogen toevoegen: niet iedereen weet wat geo-portalen, hillshade
sky view factor (p. 63) en een cunet (p. 95) of groma (p. 111)
zijn.
Het boek is zeer interessant voor classici, archeologen,
heemkundigen en al wie interesse heeft voor ons Romeins
verleden. Laten we hopen dat het boek ook gelezen zal worden
door onze politici, industriëlen en vastgoedmakelaars, zodat ze
de nog bestaande wegen en monumenten niet verder doen
verdwijnen.
Wie een overzicht wenst van alle heerbanen van heel het Romeinse
Rijk, verwijzen we naar Raymond Chevalier, “Les Voies
Romaines “, Uitgeverij Picard, Parijs/Brussel, 1997.
©Jef Abbeel, oktober 2021
www.jefabbeel.be