Laurence Defranoux (2022). Les Ouïghours. Histoire d’un
peuple sacrifié. Editions Tallandier, Paris, september 2022. 384
pagina’s, kaarten, noten, chronologie, plaatsnamen,
bibliografie. Paperback, 20 x 14 cm, € 21,90. ISBN
979-10-210-5228-4
Les Ouïghours. Histoire d’un peuple sacrifié
De schrijfster (°1969) is China-journaliste voor de Franse krant Libération. Sinds 1991 bezocht ze Xinjiang meerdere keren. Het gebied beslaat zowat 17 procent van China, is drie keer zo groot als Frankrijk en ligt op de Nieuwe Zijderoute(s). Volgens de schrijfster zitten 0,9 à 1,8% van de 11 miljoen Oeigoeren en 1 miljoen Kazachen, Kirgiezen, Tataren, Oezbeken opgesloten in honderden kampen (p. 15-16). Eén van haar vele bronnen is Abdoeweli Ayoep, Oeigoers linguïst in ballingschap in Noorwegen. In 2013 werd hij gefolterd en gevangengezet omdat hij een lagere school wou openen met het Oeigoers als taal.
.
Inhoud
Les Ouïghours. Histoire d’un peuple sacrifié
11 september 2001 was een keerpunt: van dan af stelde China de
Oeigoeren voor als islamitische terroristen en bracht het
massa’s Han-Chinezen naar Xinjiang. Van dan af begon de echte
repressie, inclusief het spioneren van Oeigoeren in Europa (p.
18). Toen waren ze nog onbekend: de Franse minister van
Buitenlandse zaken, Bernard Kouchner, noemde ze in 2009 de
“Yoghourts” (p. 27).
In augustus 2018 bevestigden de VN dat honderdduizenden of zelfs
miljoenen Oeigoeren gevangen zijn. 1 miljoen agenten wonen en
slapen bij hen in: de kampen vormen maar een deel van de
repressie. Het ‘Oeigoers Tribunaal’ (2021) beschikt over
honderdduizenden pagina’s bewijsmateriaal en 500 getuigen die
uit de kampen konden ontsnappen, maar het heeft geen macht.
De schrijfster begint haar verhaal al in de verre Oudheid: in
2000 v.C. Er zijn mummies gevonden uit 1800 v.C. De regio
speelde een cruciale rol in de oude Zijderoute (en nu in de
nieuwe): langs die route werd van alles vervoerd, vooral papier,
en de Oeigoeren inden er belastingen op. De slag bij de rivier
de Talas maakte in 751 een einde aan de Chinese expansie naar
het westen. In 848 werd het kanaat-vorstendom van de Oeigoeren
omvergeworpen door de Kirgiezen en verhuisden de Oeigoeren van
Mongolië naar Xinjiang.
Vanaf 1206 veroverde Dzjengis Khan een gebied van China tot
Hongarije. Dit gebeurde met plunderingen, geweld en
verkrachtingen. De Oeigoeren bleven gespaard omdat ze zich
onderwierpen. De Franse koning Lodewijk IX zond de Vlaming
Willem van Rubroek in 1253 naar Karakorum, de hoofdstad van de
Mongolen. In zijn verslag beschreef hij ook de Oeigoeren, die
toen nog deels christelijk, deels boeddhistisch waren. Zijn reis
van 16.000 km leverde helaas niets op, behalve zijn reisverslag
‘Itinerarium’. De schrijfster zegt er niet bij in welke taal er
onderhandeld werd. In 1275-1288 reisde de Oeigoerse christen
Rabban Cauma vanuit Peking naar Parijs en Rome om steun te
vragen voor de christenen in China tegen de oprukkende islam.
Ook deze reis was tevergeefs.
De schrijfster situeert de oorsprong van het Xinjiang-drama al
in de 18de eeuw. De Mantsjoe-dynastie van keizer Qianlong
(1735-1795) veroverde Xinjiang (‘de nieuwe grens’) in 1759. Toen
mochten de Oeigoeren geen Chinees leren, nu moeten ze (p.
49-50). Tegelijk zegt de schrijfster dat de nieuwe kolonisator
de cultuur en godsdienst met rust liet en het lokaal bestuur
overliet aan autochtonen (p. 52).
Rond 1864 kwamen er opstanden, maar in 1877 werd het gebied
geannexeerd en kwam er een einde aan het zelfbestuur. In 1921
kregen de inwoners de naam ‘Oeigoeren’ (p. 61). De pas
opgerichte Chinese Communistische Partij beloofde herhaaldelijk
zelfbestuur aan de Oeigoeren, Tibetanen en Mongolen en zelfs het
recht om een onafhankelijke staat op te richten, maar hield zich
daar niet aan in 1949/1950.
In 1933 werd de Republiek Oost-Turkestan uitgeroepen, maar in
1934 werd ze al omvergeworpen en zwaar onderdrukt. Het werd een
Sovjet-satelliet: Russen controleerden alles en voerden er in
1937 ook zuiveringen door.
In 1944 werd de Tweede Republiek Oost-Turkestan geproclameerd,
maar in 1949 maakte Mao daar een einde aan. Toen sprak slechts
7,8% van de inwoners Chinees (p. 74). De brutale generaal Wang
Zhen adviseerde Mao zelfs om de Oeigoeren uit te roeien om
toekomstige problemen te voorkomen. In 1950 liet Mao minstens 2
miljoen Chinezen vermoorden als ‘vijanden van het volk’, omdat
ze grondeigenaars waren. Hun kinderen mochten niet verder
studeren. Oeigoerse leiders werden opgepakt en publiekelijk
geëxecuteerd (p. 76). In Tibet ging het er nog erger aan toe:
kloosters werden aangevallen, tienduizenden Chinese kolonisten
werden er gevestigd. Tijdens de ‘Grote Sprong Voorwaarts’
stierven minstens 30 miljoen Chinezen van honger. De Tibetanen
kwamen in opstand, maar die werd bloedig onderdrukt (p. 80).
In de jaren 60 werd Xinjiang een oord van verbanning (laogai) en
van nucleaire testen. De Culturele Revolutie (1966-1976) was een
ramp voor heel China. In Binnen-Mongolië werden 120.000 inwoners
verminkt door folteraars en in Xinjiang kwamen Rode Gardisten
korans verbranden en varkens kweken in de moskeeën.
Met Deng kwam er beterschap, maar geen democratie. Godsdiensten
werden weer toegelaten, vernielde kerken, tempels en moskeeën
werden heropgebouwd, de imams vrijgelaten uit de gevangenissen.
Maar de kolonisatie ging verder: het aantal Han-Chinezen nam toe
van 6% in 1949 tot ruim 42% in 1978. Nadien nam het weer af tot
37,5% in 1990 (p. 146). De Oeigoeren vormden voortaan een
minderheid op eigen bodem.
In de jaren 90 promootte China de productie van katoen, tomaten,
olie en gas. Dit trok honderdduizenden arme Han-migranten aan en
zorgde ook voor woestijnvorming door uitdroging van de grond (p.
115-117). De Oeigoeren die erin werken, verdienen een pak minder
dan de kolonisatoren (€ 102 tegenover € 131, p. 173), de
kindersterfte is er ruim drie keer zo hoog (3,6), hun
levensverwachting is maar 63 jaar (p. 119-120). De oorzaken
worden niet expliciet genoemd, maar heroïne en alcohol zijn
overal aanwezig.
Geregeld waren er opstanden en bomaanslagen. De repressie was
telkens kordaat. In 1996 verklaarde de partij in ‘Document nr.
7’ de oorlog aan ‘etnisch separatisme’, concreet aan de
Oeigoerse islam. Duizenden werden gearresteerd en gefolterd. 11
september 2001 maakte de zaak nog erger: China beschouwde de 12
miljoen Oeigoeren als terroristen, wat gedeeltelijk klopte: in
de jaren 90 waren er 200 aanslagen met 162 doden.
De internationale gemeenschap sloot de ogen voor de repressie:
de 660.000 buitenlandse bedrijven zijn belangrijker (p. 170).
Oeigoeren die aan de oostkust gaan werken, worden daar soms
onterecht verdacht van misdaden, mishandeld en gedood.
In november 2012 kwam Xi aan de macht. In Xinjiang bleef de
ontevredenheid groot: de watertekorten, de vervuiling, de 45
nucleaire testen tussen 1964 en 1996, de vernederingen. Een
boerenopstand in 2013 tegen watertekorten werd door China
beschreven als een terroristische aanval. Een linguïst die
kindertuinen opende in het Oeigoers, werd dagenlang gefolterd
wegens ‘separatisme’ (p. 191-196). Op 28 oktober lieten
Oeigoeren zich ontploffen op Tiananmen als protest tegen de
vernieling van hun moskee. Op 1 maart 2014 doodden Oeigoeren 31
mensen en verwondden er 141 in het station van Kunming.
Begrijpelijk dat de Chinese overheid reageerde.
Xi schreef de terreur toe aan het religieus extremisme, niet aan
de vele vormen van discriminatie. Een aantal Oeigoeren ging
vechten in Syrië: “300” à “5.000” en een kleine 1.000 in
Afghanistan (p. 216-218). Vanaf 2014 werden er
interneringskampen opgericht. De kaart staat op p. 249. In 2015
vermoordden boze Oeigoerse boeren 50 mensen, vooral
Han-Chinezen. China vergeleek dit ten onrechte met de aanslagen
van november 2015 in Parijs, waar 130 mensen werden gedood en
350 gewond. Gevolg: in 2016 werd een nieuwe wet tegen terrorisme
goedgekeurd en kreeg Xinjiang een nieuwe partijchef, Chen
Quanguo, die voordien gedurende vijf jaar Tibet had onderdrukt.
Hij installeerde 100.000 nieuwe controleurs en 7.300 nieuwe
posten van wijkagenten. Iedereen tussen 12 en 65 moest van alles
laten registreren: DNA, bloedgroep, gezichtsscan, stem
enzovoort.
1,1 miljoen Han-Chinezen moesten vijf dagen per twee maanden
gaan inwonen bij Oeigoeren, alles registreren en bij
alleenstaande vrouwen en meisjes slapen (p. 230-239). Oeigoeren
die contacten hadden met het buitenland, werden gearresteerd.
Wie de koran las of bad, kon 8 à 10 jaar cel krijgen (p.
230-239).
De situatie in de kampen wordt beschreven door een Oezbeekse
dame, die nu in Nederland woont: soms zitten onschuldigen met 50
in één cel, met één toiletemmer, zonder wc-papier. De folterzaal
is in de kelder. Ook die methodes worden beschreven. De
Oeigoeren vertegenwoordigen 2% van de bevolking, maar 21% van de
arrestaties. In 2016 waren dat er 30.000, in 2017 en 2018
telkens 350.000, dus ruim x 10.
Ondertussen werden de eigendommen van die mensen openbaar
verkocht: gronden, winkels, fabrieken. Om het aantal kinderen te
beperken, aborteert en steriliseert men vele vrouwen. Gevolg:
het aantal geboortes daalde tussen 2012 en 2020 met 70% (p.
270-289).
Na jaren van ontkenning, gaf China in 2018 plots toe dat er
kampen bestaan voor ‘beroepsvorming’.
Sinds 2017 zijn 8.500 moskeeën afgebroken en 8.000 andere
beschadigd. De godsdienst en de hoofddoek zijn verdwenen uit het
openbare leven (p. 310-313). In 2020 verklaarde Xi dat de
repressie succesvol was verlopen.
De schrijfster heeft ook kritiek op de islamitische landen: die
hebben in 2019 en 2020 twee brieven gestuurd naar de VN om China
te feliciteren met zijn ‘centra voor onderwijs en
beroepsvorming’. Saoedi-Arabië, Egypte, Marokko, Qatar, Syrië,
de VAE hebben zelfs 300 Oeigoeren uitgeleverd aan China (p.
325).
Het Franse parlement heeft in 2022 de genocide op de Oeigoeren
wel erkend. En heel de wereld kent nu de naam ‘Oeigoeren’ (p.
335-340). Hopelijk kan hun beschaving nog gered worden. Het boek
eindigt met een lange chronologie van 2000 v.C. tot 2022 n.C.,
een lijstje met plaatsnamen en een bibliografie.
Beoordeling
De schrijfster is bijzonder goed op de hoogte van de Oeigoerse
cultuur, gewoontes, de eigenaardige naamgeving (p. 61). Er staan
ook zeven landkaarten in over de verschillende periodes. Ze
bespreekt niet enkel de geschiedenis van de Oeigoeren, maar ook
van China en een deel van Azië.
Soms is er een contradictie: op p. 119 staat dat de Oeigoeren
33% verdienen van de kolonisatoren, op p. 173 is dat € 102
tegenover € 131. De Grote Sprong voorwaarts veroorzaakte
“minstens 30 miljoen doden” (p. 80), maar op p. 187 zijn het er
al “meer dan 36 miljoen”. Daarmee zit ze nog altijd onder de ‘45
miljoen’ van Dikötter.
Ze dateert de eerste Chinese geschriften in de 16de eeuw v.C.
(p. 186). Volgens Cecilia Lindqvist (‘Het karakter van China’)
en Roel Sterckx (‘Chinees denken’) is dat rond 1200 v.C. Ze zegt
dat China aan acht landen grenst. Eigenlijk zijn het er negen:
ook Afghanistan.
De Chinezen noemen de periode 1839-1949 de “Eeuw van de
Vernedering”. Dat klopt, maar het is raar dat ze de even
vernederende overheersing van de Mongolen (1279-1368) en van de
Mantsjoes (1644-1912) niet zo aanduiden.
De uitgebreide bibliografie is voornamelijk Franstalig. Alle
Oeigoerse begrippen worden in de tekst duidelijk uitgelegd, maar
een verklarende woordenlijst zou handig zijn. Het papier en de
lay-out zijn bijzonder sober.
Defranoux uit veel kritiek op de Nieuwe Zijderoutes, die zij
beschouwt als de Chinese methode om buitenlandse strategische
infrastructuur te domineren, landen financieel afhankelijk te
maken en tegen 2049 de wereldhegemonie te veroveren.
Ze heeft nergens een goed woord over voor China en nergens
kritiek op het Oeigoerse terrorisme. Haar Frans is niet altijd
gemakkelijk: een woordenboek komt soms van pas. Maar het boek is
wel de moeite waard om te lezen.
© Jef Abbeel juli 2023