inleiding opdracht werkwijze bronnen beoordeling reflectie docent


Daedalus en Icarus
 

 
 

Ovidius Daedalus & Icarus – aandachtspunten

“de alwetende verteller” (zie p. 24 Txtb)

Ovidius vertelt niet objectief, maar levert commentaar op zijn personages. Hij laat bijv. merken dat hij wel, maar D. & I. niet weten hoe het verhaal afloopt. Ook deze “prospectieve elementen” (zie R18) moet je in de Latijnse tekst kunnen aanwijzen.

vergelijkingen

* metaforen (R4)

“carpe viam” (vs. 208) remigium (vs. 228)

* vergelijkingen (R12) met/zonder “als” (vs.213-214)

* metonymia (R24) (ignis’ => zon vs. 205)

“Ik lust nog wel een kopje” (je wilt koffie, geen porcelein!)

Bij al deze vormen van beeldspraak gaat het vooral om het effect. “Jouw tanden zijn stevig als die van een Nijlpaard” wordt niet als een compliment opgevat, ook als Nijlpaardtanden érg stevig zijn...

stijl/zinsbouw

het gaat niet zozeer om het plakken van het juiste “etiketje” wel om het herkennen van special effects die Ovidius wil bereiken. Bijv. R5,R6,R20,R26,R29 etc. willen je slechts helpen zijn lastige zinsbouw te doorzien – daar krijg je geen toetsvragen over. Maar zaken als chiasme (R7) hyperbaton (R3) polysyndeton (R27) asyndeton (R32) zijn niet ‘toevallig’.

vaak gaat het om herhaling van woorden (R33, R34) of klanken (R17)

tip: extra voorbeelden van deze verschijnselen staan in Eldorado hfdst. 2

metrum

Je hoeft natuurlijk niet het hele verhaal te scanderen en dat uit je hoofd te leren!

Oefen ermee, en bereid je voor op vragen waarin metrum de inhoud onderstreept.

Waarom bijv. zoveel dactyli in vs. 213?

waarom bijv. zoveel spondeen in vs. 232-3?  

pathos/psychologie

Ovidius is zo druk bezig met het oproepen van een bepaald gevoel bij de lezer (bijv. medelijden, afschuw, “pas op, achter je” etc.) dat we zijn stijl en zijn karaktertekening hierop moeten bekijken. Zelfs het feit dat Icarus’ gevoelens tijdens het vallen helemaal niet genoemd worden, valt op! De vergelijking met de vogel (213-214) wekt wel, die met een panfluit 191-2 wekt geen pathos op.

Het verhaal van Daedalus en Icarus in de “Metamorfosen” van Ovidius:

  • is er nu wel/geen metamorfose?
  • waaruit bestaat de “ubriõ” van Daedalus en van Icarus?
  • welke “aetiologische motieven”(p.22) zijn er?
  • Het “vervolg” van dit verhaal (vs. 236-259). geeft er een heel andere dimensie aan. Trek je conclusies voor, bijv., vs. 188-189 en vs. 199-200.