Het verhaal van Seti Kemet, het Zwarte Land, zo noemden de oude
Egyptenaren hun land. Waarom? Wel, dat heeft alles te maken met
de Nijl. Aan beide kanten langs die rivier ligt een smalle
strook vruchtbare grond, het Nijldal. Verder is er alleen maar
dorre woestijn. (zie
klimaat van Egypte) Eén van de bronnen van de Nijl ligt ten zuiden
van Egypte, in de bergen van Ethiopië. Daar valt elk jaar tussen
juni en september een enorme hoeveelheid regen. Zoveel zelfs,
dat het water in de rivier zo sterk stijgt dat het in het lager
gelegen Egypte buiten zijn oevers treedt en het dal overspoelt.
Je denk misschien dat de Egyptenaren die jaarlijkse overstromingen vreselijk
vonden, maar dat was niet het geval. Integendeel, ze wisten dat er niet alleen
water, maar ook aarde, zwarte aarde over het land spoelde. Als het regende werd
er namelijk een laagje aarde van de Ethiopische berghellingen afgespoeld, waarna
de Nijl deze aarde naar Egypte vervoerde. Als het water na een
overstroming weer ging zakken, bleef die aarde, het vruchtbare slib, liggen en
zo kwam er elk jaar een laagje bij in het dal. Daarom noemde de Griekse
geschiedschrijver Herodotus, die zelf een bezoek aan Egypte bracht, het land een
geschenk van de Nijl. Dat hij niet overdreef, blijkt wel uit het volgende
verhaal dat ongeveer 1160 jaar voor Christus in Dendera, een dorp bij de Nijl,
speelt. Seti, een Egyptische boer
Seti
lag op het dak van zijn huis uit te rusten. Het was maar een
heel klein huisje waar hij met zijn vrouw en vier kinderen in
woonde. Het was gemaakt van gedroogde klei en telde drie
kamertjes. Hoog in de muren zaten een paar kleine ramen. Er
moest natuurlijk licht in huis kunnen komen, maar het was
minstens zo belangrijk dat de warmte buiten bleef. Binnen waren
de wanden, tot ongeveer één meter hoog, witgekalkt. Dan hadden
ze de schorpioenen en de spinnen eerder in de gaten.
Seti
had zojuist gegeten: brood met uien. Niets bijzonders, dat aten
de Egyptische boeren bijna elke dag. Ze dronken er bier bij.
Soms aten ze ook nog vis, maar Seti had die dag geen tijd gehad
om te vissen. Hij keek tevreden uit over z'n dorp en zag dat
veel dorpsbewoners nog druk bezig waren. Het water van de Nijl
was dit jaar tot in het dorp doorgedrongen en had heel wat
huizen beschadigd. Het zou weken duren voor die weer helemaal
hersteld waren. Seti had geluk gehad: zijn huis lag in het
hoogste deeel van het dorp, waar het water niet kon komen.
Toch had ook Seti die dag hard gewerkt. Samen met andere boeren
had hij de landmeters van de koning, de farao, geholpen bij het
opmeten van het land. Dat moest elk jaar, als het water gezakt
was, opnieuw gebeuren, want de grensstenen tussen de akkers
spoelden door de overstroming weg. Toen de zon
achter de westelijke horizon was verdwenen, werd het heel snel
donker. Voor Seti het moment om te gaan slapen, morgen in alle
vroegte wachtte het werk weer.
Het bewerken van de akker
De
volgende morgen spande Seti de ossen voor de ploeg. Hij plaatste
het houten juk tussen de horens van de dieren. Op de akkers waren
al een paar mensen bezig en Seti ging ook snel aan het werk. Het
ploegen ging erg zwaar, want de grond was nog nat. Maar het
moest wel direct gebeuren: als het land eenmaal droog was,
kwamen ze er met de ploeg helemaal niet meer door.
Voor
Seti uit liep een man die de al gedroogde kluiten aarde met een
hak kapot sloeg. Achter Seti liep zijn vrouw met een mand vol
graan om het net geploegde land in te zaaien. Soms werden daarna
nog schapen over de akkers gestuurd, die moesten de zaadjes goed
in de grond stampen.
Zo werkten ze dagen achter elkaar, tot al het land geploegd en
ingezaaid was. Maar ook daarna kregen ze geen rust. Er wachtte
weer een nieuw karwei. In Egypte regent het bijna nooit. De
boeren moesten er dus zelf voor zorgen dat er voldoende water op
het land kwam, zodat het graan kon groeien. Ze legden allerlei
kanaaltjes en greppels aan om de akkers te kunnen bevloeien met
het water uit de Nijl (irrigatie). Het land liep vanaf de
Nijloevers langzaam omhoog en het water moest dan ook regelmatig
op een hoger niveau gebracht worden. Daarvoor gebruikte men de
shadoef. Hiermee kon men water van het ene kanaaltje in een
hoger gelegen kanaaltje scheppen.
Oogsttijd
Seti en de andere boeren van het dorp hadden dit jaar gelukkig
een rijke oogst. Ze moesten jaarlijks een vast deel van de oogst
aan de farao afstaan, want al het land was van hem. Die
belasting konden ze na makkelijk opbrengen.
Dat
was de afgelopen jaren wel eens anders geweest! Toen hadden
zwermen sprinkhanen of legers ratten bijna de hele oogst
opgevreten. Maar de belastinginners van de farao kenden geen
medelijden: ze kwamen toch het deel van de koning opeisen en dat
terwijl de boeren niet eens genoeg voedsel voor zichzelf en hun
familie hadden.
De dorpsbewoners waren op de tarwevelden om de oogst binnen te
halen. Mannen en vrouwen sneden met hun korte, halfronde sikkels
de stengels zo'n dertig centimeter onder de aar af. Anderen
bonden het graan tot schoven en legden die in manden, Met ezels
werd het graan naar het dorpsplein gebracht. Om de tarwe fijn te
maken liet
men
er ezels en ossen overheen lopen. Nadat het graan zo gedorst
was, gooiden vrouwen de tarwekorrels met manden omhoog om het
kaf van het koren te scheiden.
Het dal der Koningen |