Doopsgezinden

Het was voor de mensen in het begin van de 16de eeuw een woelige tijd. De wereld veranderde in een snel tempo. Amerika werd ontdekt en men zeilde rond de wereld zonder er af te vallen. Dat tastte het gezag van de kerk aan die het tegendeel had volgehouden. Er was hongersnood, er heersten allerlei epidemieën waarvan de pest wel de meest bedreigende was, er waren overstromingen en grote branden, de Turken stonden aan de grenzen van Europa gereed om binnen te vallen. Deze dreigende levensomstandigheden maakten mensen bang en men dacht dat het einde der wereld weleens nabij kon zijn.
Tegelijkertijd werd de boekdrukkunst uitgevonden, zodat wetenschappelijke inzichten beschikbaar werden voor meer mensen. Mensen leerden zelf  de bijbel lezen en en ze leerden zelfstandig nadenken. Ze aanvaardden steeds minder kritiekloos het gezag van kerk en overheid. De kritiek op de rooms-katholieke kerk vond een hoogtepunt (of dieptepunt, zo men wil) in het optreden van Maarten Luther die in Wittenberg met zijn 95 stellingen scherp op de tekortkomingen van de R.K. kerk wees. Luther's optreden leidde tot een een scheuring in de katholieke kerk, die grote gevolgen zou hebben voor de geschiedenis van West-Europa. Luther was niet de enige 'hervorner'. In Zwitserland waren Zwingli en Calvijn actief, van wie de laatste in Nederland grote aanhang kreeg.

Als afscheuring van de reformatie van Zwingli ontstond het anabaptisme (wederdopers). De wederdopers streefden ernaar een gemeente van volmaakten op te richten. In het oog sprong daarbij het verwerpen van de kinderdoop: iedere mens moet zelf, na bekeerd te zijn, belijdenis afleggen van zijn geloof en werd dan gedoopt. - Luther had de kinderdoop nadrukkelijk gehandhaafd. Het anabaptisme scoorde erg goed bij het gewone volk. Een groep wederdopers wilde het Koninkrijk Gods dichterbij brengen door het oprichten van het nieuwe Jeruzalem in de Westfaalse stad Munster. De bisschop werd er verjaagd, militante anabaptisten stroomden toe vanuit Duitsland, maar ook vanuit de Nederlanden. Eén van de leiders was de Haarlemse bakker Jan Mathhijsz. Toen hij in 1534 sneuvelde, werd hij opgevolgd door de kleermaker Jan van Leiden, die zichzelf in Munster tot koning van Sion uitriep. Hij deed aan veelwijverij en samen met de Munsterse Knipperdolling voerde hij een waar schrikbewind in de stad. Toen de stad door de bisschop werd heroverd werden beiden gruwelijk gemarteld. Nog steeds kan men aan één van de Munsterse kerktorens de kooien zien hangen waarin hun lijken maandenlang hingen tot afschrikwekkend voorbeeld voor al wie het maar waagde er ketterse ideeën op na te houden. Niet alle dopersen dachten zo. De wederdopers on Munster vielen in 4 groepen uiteen:

  1. Melchiorieten, zij die nog hopen op de verwezenlijking van de ideeën van Melchioer Hoffman;
  2. Obbenieten, volgelingen van Obbe Philips uit Leeuwarden, zij waren niet meegegaan naar Munster;
  3. David Joristen, volgelingen van David Joris - doe nu maar aan de buitenkant dat je katholiek bent, maar in je hart mag anders zijn;
  4. Batenburgers, volgelingen van Jan Batenburg, overijssels edelman die ondanks Munster het geloof met het zwaard verdedigde.

De Obbenieten vormen een vernieuwde doperse beweging. Zij verwerpen het gebruik van geweld, dringen de toekomstverwachting naar het tweede plan en stellen de oorspronkelijke idealen van een heilig en vroom leven op de voorgrond. De Obbenieten vroegen in 1537 de uitgetreden priester Menno Simons van Witmarsum om hun leidsman te worden. Vandaar de term ‘mennisme’ of doperse of doopsgezinde beweging. Menno nam echter de organisatiestructuur van de Kerk die hij verlaten had, mee. De term van bisschop werd vermeden en vervangen naar bijbels voorbeeld door "Oudste". Men wilde eveneens terugkeren naar het bijbelse voorbeeld van eerste gemeente. "De gemeente zonder vlek of rimpel".  Daarom werd gelovigen pas als volwassene na aflegging van een openbare geloofsbelijdenis gedoopt. Maar de trieste gebeurtenissen van Munster hadden vreselijke gevolgen voor deze dopersen: inquisitie en overheid hebben hen tientallen jaren op de meest wrede wijze vervolgd omdat men hen verwarde met de extreme anabaptisten; ze werden als niet gezagsgetrouw beschouwd en kregen bij een proces vrijwel nooit gratie. Bovendien hadden ze geen invloedrijke mensen - ze wilden zich immers ver houden van ‘de wereld’ en daar hoorden ook de politiek en openbare ambten bij. En het maakte voor wie recht sprak wel degelijk wat uit of iemand van een aanzienlijke familie was, of van eenvoudige komaf. De lutheranen hadden wel invloed, zowel in de adel, in de politiek als in de handel. De calvinisten zouden dat later ook hebben. De doperse ideeën over wereldmijding - een christen is wel in deze wereld maar niet van deze wereld en houdt zich dus helemaal niet bezig met politiek - ligt dus grotendeels aan de basis van hun tragische lot. De mennonieten of mennisten hebben dan ook verreweg de meeste martelaars geleverd in de Nederlanden in de 16de eeuw. Terwijl lutheranen en later calvinisten er soms nog vanaf kwamen met verbanning, stierven ontdekte of verklikte doopsgezinden vrijwel steeds op de brandstapel, werden ze onthoofd, levend begraven of in een zak of ton verdronken. Van hen gaven maar weinigen hun geloof op onder de folteringen. Integendeel: sterven voor hun geloof was voor sommigen een erezaak. Er zijn gevallen bekend waarbij ze door lutheranen of calvinisten verklikt waren.

In 1544 ontstond er een discussie over de leefwijze van man en vrouw in de gemeente. Als een van beide zich niet hield aan de gemeentelijke voorschriften, dan moest de ban worden toegepast. Dat ging zelfs zo ver dat man en vrouw zouden moeten scheiden. Een scheuring ontstond op het moment dat Swaen Rutgers in de stad Emden weigerde dat te doen en daarom uit deze gemeente werd gebannen. Oudste Jan Jans Schedemaker was het met haar eens en weigerde eveneens de toepassing van de ban in deze strenge vorm (uitsluiting). Daarna werd de gehele groep uit de Emder gemeente in 1555 gebannen. Jan Jans Schedemaker vertrok naar Broek in Waterland. Ook elders in Nederland blijken mensen het met de ideeën met Jan Jans Schedemaker eens te zijn. Zo ontstaan er nieuwe gemeenten van afgescheiden gemeenten van wedergedoopte personen. Ze worden spoedig "WATERLANDERS" genoemd.

In 1567, 1587, 1591, 1598 ontstonden er onder de overgebleven groep nieuwe scheuringen. Hier uit ontstonden namen als Friezen en Vlamingen, Oude - en Jonge Vlamingen, Oude- en Jonge Friezen, Jan Jacobsgezinden. Pogingen tot hereniging werden ondernomen. In 1632 gaan Jonge en Oude Vlamingen gaan samen tot Vlamingen. Een deel ging niet mee met deze hereniging: Danzigter Oude Vlamingen. In 1637 weigerde de oude Vlamingen in Groningen om te herenigen met de Vlamingen die zijn ontstaan in 1632. Zij worden daarna Groninger Oude Vlamingen genoemd.  Over de structuur en de stroming van de gemeente in Friesland is niet zo veel bekend. Vooral Waterlandse- en Vlaamse gemeente schreven niet zoveel op. De conservatieven zoals Jan Jacobsgezinden, Danziger en Groninger Oude Vlamingen schreven meer op. Daarom is daar relatief meer van bekend.

Menno Simons

Menno Simons pastoor in Witmarsum, waar hij in 1496 was geboren. Menno twijfelde al tijdens zijn seminariumopleiding aan de officiële opvatting van de eucharistie tijdens de rooms katholieke mis en vindt ook de kinderdoop niet in de bijbel terug. Als zijn broer omkomt bij een gewapende actie tegen dopers (die toen zelf ook geweld gebruikten overigens), vindt hij het tijd worden om ook openlijk voor zijn overtuiging uit te komen. In 1536 treedt hij uit de rooms katholieke kerk en enige tijd later trouwt hij met Gertrude met wie hij drie kinderen krijgt.

Een jaar later is er grote behoefte aan iemand die in staat is de gelovigen schriftelijk te verdedigen en te bemoedigen. Menno wordt voor die taak gevraagd en door Obbe Philips tot oudste bevestigd. Menno wordt echter vervolgd en vlucht naar Duitsland. In Wismar schrijft hij publicaties en boeken, zo schrijft hij een dik boek tegen de aantijgingen van de Emdense gereformeerde predikant Gellius Faber (Jelle Smit). Hij maakt veel reizen. In die tijd is er veel spanning tussen leiders van de doperse beweging o.a. over gemeentelijke tucht (ban en mijding die de gemeente zuiver moeten houden) (zie in de bijbel Matt. 18). Menno's van de omstandigheden afhankelijke, soms strenge, dan weer gematigde toon, bezorgde hem de faam een "weerhaan" te zijn.

Op een bijeenkomst in 1577 in Harlingen sluit hij zich toch bij de harde tuchtlijn aan om zoveel mogelijk de éénheid te bewaren. Van die tegemoetkoming heeft hij tot op zijn sterfbed spijt gehad. In die tijd was de tucht nog veel belangrijker. Het was moeilijk zonder hulp en toezicht van de overheid, die zich als rechtsdienaar van de heersende kerk opstelde, in een vijandige omgeving een nieuwe geloofsgemeenschap te vormen die zelf verantwoordelijkheid nam over hun godsdienstleer en naar die leer ook wilde leven.

Was de doperse beweging blijven bestaan zonder een omschreven leer en leefregels? Menno en zijn geestverwanten twijfelden er sterk aan of een overheid die gelovigen vervolgde, beroofde, verdronk of verbrandde een christelijke overheid genoemd mocht worden. De ware wedergeborenen vergieten geen bloed, en zweren geen eed (zie in de bijbel de Bergrede, Matt 5-7): zij keren hun andere wang toe en hun ja is ja. Gehoorzaamheid aan God staat boven de gehoorzaamheid aan de overheid vond Menno. Dit werd beschouwd als anarchistisch en o.a. om die reden werden de dopersen vervolgd door de overheid. Nog lange tijd later konden zij geen overheidsfunctie vervullen omdat zij geen eed wilden afleggen.

Uitgaande van zijn geliefde bijbeltekst: 'Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen' (Kor. 3:11) wilde Menno de samenleving een werkelijk christelijk fundament geven. Ondanks Menno's felheid in het dispuut (redetwist) en zijn weinig gepolijste schrijfstijl, hebben zijn geloof, moed en liefde voor de gemeente veel goede sporen nagelaten. Zijn eigenlijk de argumenten die Menno tegenover geweld plaatste, niet zwak zoals wel beweerd is maar juist ijzersterk? Al tijdens zijn leven groeide de doperse beweging en waren er talrijke gemeenten in Nederland. Mede door zijn theologische boeken heeft Menno Simons richting gegeven aan vele hiervan. Het waren de eerste gemeenten van de reformatie die hier ontstonden.

De invloed van Luther, die een tijdgenoot was van Menno, en van Calvijn die later leefde, is pas een generatie later op gang gekomen. De latere reformatorische kerken werden gesteund door de overheid die in haar strijd tegen de overheersing van de rooms-katholieke Spanjaarden voor de reformatie koos. Overheid en andere kerken hadden weinig tolerantie voor de doperse beweging die zij als weinig gezagsgetrouw beschouwden.

In de 17de eeuw ontstonden naast een minderheid van de Oude Vlamingen en Oude Friezen die de idealen van Menno nog in stand probeerden te houden (tot halverwege de 19de eeuw), verschillende groepen o.a. de Waterlanders, Vlamingen en Friezen. Vanaf het midden van de gouden eeuw vond door een strijd over het gezag van de doperse belijdenisgeschriften een tweedeling plaats, dwars door genoemde groepen. De confessionelen (confessie = belijdenis geschrift) wilde met de aanhangende belijdingsgeschriften de grenzen van hun leer duidelijk afschermen en handhaven volgens de menniste traditie. In Amsterdam werden zij naar de plaats van samenkomst bij lokaal 'de zon' de zonnisten genoemd. De anderen noemden zich zelf bij voorkeur doopsgezinden, om hun onafhankelijkheid van de menniste traditie aan te geven.

Zij wilden hun gemeenten juist openstellen voor nieuwe denkbeelden (de Verlichting). Ze werden naar hun belangrijkste plaats van samenkomst in Amsterdam, bij bierbrouwerij 'het Lam' lammisten genoemd.

In het begin van de 19de eeuw herenigden de Zonnisten en Lammisten zich weer en werd in 1811 de Algemene Doopsgezinde Sociëteit (ADS) opgericht.