Community Geschiedenis Histoforum |
||||
recensies | deel 1 deel 2 deel 3 deel 4 deel 5 deel 6 deel 7 deel 8 | |||
|
Tintin & Kuifje in Congo
Congo vierde op 30 juni 2010 zijn 50° onafhankelijkheidsverjaardag en
dat werd voorafgegaan en herdacht met een kleine lawine aan boeken en
allerlei feestelijkheden. De bekendste boeken zijn die van David Van
Reybrouck, Peter Verlinden, Rudi Vranckx en Zana Aziza Etambala.
Veel minder aandacht ging er naar de taalstrijd in de voormalige
Belgische territoria Congo(1885-1960), Rwanda en Burundi(1919-1962) en
naar de rol van de K.U.L. / Lovanium in Congo.
Evert Kets, journalist, Afrika-analist en
onderzoeker bij Clingendael in
Den Haag, onderzocht de transfer van het Belgische taalprobleem naar de
evenaar. Dit is een nieuw element, want de taalperikelen in België en
het koloniale verleden worden meestal los van elkaar bestudeerd, zelden
samen. En menigeen ontkent dat die strijd er was, doordat de meeste
Vlamingen in Congo, Rwanda en Burundi
berustten in de feitelijke toestand dat het Frans er de enige
koloniale taal was. Onder en door het Belgische koloniale bestuur werden
die drie gebieden de facto Franstalige landen. Rwanda wijkt daar sinds
kort van af door over te schakelen op het Engels.
Maar zoals het communautaire aspect op elk moment kan opduiken in België
(opstelling van sportploegen, Rode Kruis, Miss België, Eurosong,
samenstelling van federale en Brusselse regeringen, organisatie van
evenementen in Brussel, plantentuin Meise, museum Tervuren,
asielproblematiek, …), zo was het ook, zij het dan latent, aanwezig in
de kolonies en mandaatgebieden.
Kets begint met een handig lijstje van belangrijke gebeurtenissen tussen
1830 en 2007 en enkele afkortingen. Dan beschrijft hij het bezoek van
drie Belgische ministers aan Congo in april 2008 en hun verschillende
manier van omgaan met de Congolezen : Pieter De Crem (defensie), Karel
De Gucht (buitenlandse zaken) en Charles Michel
(ontwikkelingssamenwerking). De regering Leterme wilde de Congolezen
duidelijk tonen dat België nog steeds aan Congo gehecht was. De
overduidelijke taal van De Gucht over de wantoestanden in Congo en de
fabelachtige voorrechten van de elite lokte een pittige reactie uit van
Kabila : “de relatie meester – slaaf is definitief voorbij”. De
president voegde er nog aan toe dat hij in de eerste plaats rekende op
de Chinezen om de infrastructuur opnieuw op te bouwen en dat de Belgen
pas in aanmerking zouden komen als ze niet meer zouden provoceren. De
Franstalige politieke partijen en de pers reageerden totaal anders dan
de Vlaamse en beschouwden de hoogmoed van De Gucht als het voornaamste
probleem bij de moeilijke relaties met Kabila. De Gucht repliceerde dat
België eisen mag stellen zolang het 200 miljoen euro ontwikkelingshulp
geeft. Detail : dezelfde De Gucht was rond dezelfde tijd in China heel
wat minder kritisch en stelde geen vragen over de mensenrechten of over
het megacontract dat in 2007 met Congo gesloten was.
In een volgend hoofdstuk snijdt Kets de dekolonisatie aan. De oude, vnl.
Franstalige elite in Brussel, was niet voorbereid op deze gebeurtenis,
net zoals ze verrast was door de opkomst van de Vlamingen in de
Belgische context. Bovendien vond die dekolonisatie plaats in volle
Koude Oorlog, waardoor Lumumba al vlug als een communist werd bestempeld
en anderen zoals Tsjombe en Mobutu de voorkeur kregen. In 1960 waren er
nog 70.000 Belgen in Congo. Dit aantal zakte schoksgewijs naar 16.555 in
1980. Het duurde tot 1975, dus 15 jaar,
voordat het eerste bezoek van een Belgisch premier plaatsvond.
Dat was Leo Tindemans. In 1981 volgde Wilfried Martens, die verklaarde :
“Ik hou van dit land, zijn volk en zijn leiders”. Deze uitspraak lokte
veel kritiek uit bij de Vlaamse socialisten. In 2000 trok premier
Verhofstadt naar Rwanda en deed daar iets wat nog minder Belgen begrepen
: aan de zeer dubieuze Paul
Kagame excuses aanbieden voor de terugtrekking van de resterende
Belgische militairen, nadat er tien Belgische para’s afgeslacht waren
bij de genocide van 1994. Louis Michel, minister van buitenlandse zaken,
bezocht de nieuwe jonge president Kabila en zorgde vooral voor de Waalse
wapenexport naar( de “prille democratie”Nepal en ) Oost-Afrika, terwijl
het beleid van België en van de E.U. erop gericht was die regio te
stabiliseren. En George Forrest, een dubieuze figuur met Belgisch
paspoort in Lubumbashi, mocht in Tanzania een munitiefabriek leveren.
Flahaut, Waals socialist en immer blunderend minister van defensie, zat
op dezelfde pro-Congolese lijn als Michel, steunde onvoorwaardelijk het
Congolese leger en was een graag geziene gast bij Kabila. Een
modeleenheid van het Congolese leger verknoeide de sfeer helaas door in
2006 een massagraf aan te richten onder de bevolking.
In 2004 werd Louis Michel Europees commissaris voor
ontwikkelingssamenwerking, waardoor hij de Congolese verkiezingen van
2006 kon financieren. Karel De Gucht nam zijn plaats in op buitenlandse
zaken en deed de ene na de andere kritische uitspraak. De relatie tussen
De Gucht en Kabila kwam nooit meer goed. Zijn kritieken waren ook hard :
er zijn geen bekwame bestuurders, er is geen staat, de entourage van
Kabila slorpt het geld op. Uiteraard merkten ook de Congolezen de
gespletenheid in het Belgische beleid. Hun diaspora in Brussel koos de
knant van de Vlamingen, maar hun invloed op het beleid is nihil.
Pas in hoofdstuk 4 begint Kets zijn historisch gedeelte met de vraag van
een Nederlandse diplomate en van een Congolees : waarom hebben jullie de
Congolezen geen Nederlands aangeleerd ? Blijkbaar trokken ze met de
Franstaligen één lijn tegenover de zwarten. Leopold II sprak Frans,
Duits en Engels, maar geen Nederlands. En in 1885 was het Frans nog een
wereldtaal en de enige officiële taal in België. Toen Leopolds Congo in
1908 Belgisch werd, was België officieel tweetalig geworden. Congo kreeg
een soort grondwet. In artikel 3 van die “koloniale keure” stond dat ook
het Nederlands een officiële taal zou zijn. Maar de praktische
uitvoering kwam er nooit. Al voor de 1° W.O. werd een “Vlaamsche
koloniale kring” opgericht, maar zijn protest kreeg geen gehoor.
Opmerkelijk is dat bij onlusten de radioverbindingen in het Nederlands
verliepen, omdat de Congolezen dat niet of minder begrepen. Voorde rest
voelden Vlamingen zich bij promoties vaak benadeeld. Ze werden ook vaker
naar afgelegen en minder gezonde streken gestuurd. Franstalige oversten
verboden ook dat Vlamingen onder elkaar correspondeerden in het
Nederlands. Het Vlaamse tijdschrift “Band”, opgericht in 1942, werd niet
verboden. In 1950 riep het Vlaamsgezinde Davidsfonds op om het
Nederlands een volwaardige plaats te geven in de kolonies. In 1952
waagde rechter Grootaert het in Elisabethstad (Lubumbashi) een vonnis te
vellen in het Nederlands. Het kostte hem bijna zijn baan. In 1957 kwam
er wel een eerste uitvoeringsdecreet over het taalgebruik. De
Franstaligen hadden zich daar 50 jaar tegen verzet. Met 100.000 Belgen,
onder wie de helft Vlamingen, ontstond de nood aan Nederlandstalig
onderwijs. In 1956-1957 gingen 22.567 blanke kinderen naar school, van
wie 2119 naar Vlaamse klassen. Dat aantal bleef stijgen tot 1960. Het
onderwijs was grotendeels een zaak van de missionarissen. 80 % van hen
waren Vlamingen.
Congolese kinderen kregen eerst onderwijs in hun lokale taal en dan in
het Frans, soms van missionarissen met een beperkte kennis daarvan. De
jonge Mobutu kende beter Frans dan sommige van zijn Vlaamse leraren.
De gedeeltelijke vernederlandsing van het onderwijs en van de
administratie lokte soms heftige reacties uit van Franstaligen en van de
Congolese elite, die dit soms als een nieuwe barrière zagen. Mobutu
kantte zich als jonge en onbekende journalist tegen de gelijkstelling
van het Nederlands met het Frans. In 1960 schafte de nieuwe Congolese
overheid het Nederlands af bij Radio Congo en bij de overheid. “Flamand”
werd een scheldwoord, dat men ook gebruikte tegen Amerikanen en andere
buitenlanders ( en dat allochtone relschoppers nu ook hanteren tegen de
politie in Brussel). De afkeer tegen de Vlamingen had te maken met de
gewoonte om Nederlands te spreken als men niet wou dat Congolezen
meeluisterden. Verder hadden de Vlaamse kolonialen de reputatie strenger
en harder om te gaan met de zwarten, hoewel vele Vlaamse kolonialen
meenden dat ze door hun eigen achterstelling meer begrip opbrachten voor
de zwarten. De Vlamingen kwamen ook vaker in functies “op het terrein”
terecht, waardoor ze meer in aanraking kwamen met de lokale bevolking :
bevelen geven, belastingen innen en straffen uitvoeren waren vooral jobs
voor Vlamingen. Sommigen verweten de Vlamingen ook een zeker racisme dat
ingegeven werd door hun minderwaardigheidsgevoel.
In een volgend hoofdstuk vertelt Kets over de bodemrijkdommen, die
blijkbaar al in 1892 bekend waren, de grenzen van Congo, die altijd
ongewijzigd zijn gebleven, de beperkte kustlijn van 37 km, korter dus
dan de Belgische, de talen, met het Frans als officiële taal aan de top
van de piramide, daaronder de grote vier : Lingala, Swahili, Kikongo,
Tshiluba en daaronder de ruim 400 lokale talen. Kasavubu hoorde bij de
Kikongo-sprekers uit het westen, Lumumba bij het Swahili-sprekende
oosten, Mobutu bij het Lingala in het noorden, Kabila weer bij het
Swahili. Het feit dat Kabila zich slechts gebrekkig kan uitdrukken in
het Lingala wordt hem soms kwalijk genomen. De Swahili-sprekenden
handelen meer met Engelstalig Oost-Afrika, de Lingala-sprekers met de
Franstalige landen in het westen. Maar de middelpuntvliedende krachten
die Congo uit elkaar dreigen te drijven, zijn niet enkel linguïstisch of
cultureel : de armoede brengt jongeren in de handen van rebellerende
militieleiders.
Over naar Rwanda en Burundi, allebei kleiner dan België. Het Swahili is
hier wijdverspreid en het Frans staat onder druk van het Engels, dat in
Rwanda de voornaamste taal geworden is in het onderwijs.
President Kagame is opgegroeid
in het Engelstalige Uganda en heeft gebroken met Frankrijk, na
wederzijdse beschuldigingen over de moord op president Habyarimana. De
twee landjes horen ook bij de EAC, de East African Community, met de
Engelstalige landen Uganda, Tanzania en Kenia. En Rwanda wordt verwend
door de USA en Engeland, sinds zijn breuk met Frankrijk.
Het probleem is hier niet de taal, maar de historische kloof tussen
Hutu’s en Tutsi’s. De Tutsi’s waren de heersers, die door de Duitse en
Belgische kolonialen bevoordeeld werden. De Belgen lieten zelfs Tutsi of
Hutu op hun pas zetten. Er waren gelijkenissen met België, waar de
Franstaligen tot ca. 1965/1970 de heersende klasse vormden. De Vlaamse
missionarissen namen het dan weer eerder op voor de Hutu-minderheid.
In 1994 brak de genocide uit na de moord op Hutu-president Habyarimana.
Hutu-doodseskaders brachten toen ca. 800.000 Tutsi’s en gematigde Hutu’s
om op 100 dagen. Uiteindelijk werden ze naar Congo verdreven door het
Rwandees Patriottisch Front van Paul Kagame, dat door Tutsi’s
gedomineerd werd.
Dit leidde dan weer tot grote spanningen in Oost-Congo en zelfs tot de
val van Mobutu. De erfgenamen van de gevluchte doodseskaders zitten nog
altijd in Oost-Congo en hebben zich nu omgeschoold tot landbouwers en
mijnwerkers.
In Burundi was in 1993 president Ndadaye, een Hutu, vermoord door
Tutsi-militairen. En eerder al, in 1972, had het toenmalige Tutsi-bewind
de Hutu-elite daar omgebracht. In 2005 legde men een verdeelsleutel
vast, waardoor beide groepen overheidsfuncties krijgen, met een
bevoordeling van de Tutsi-minderheid.
In Rwanda is het verschil tussen Hutu en Tutsi officieel begraven. Wie
erover spreekt, kan veroordeeld worden voor “genocidaire ideologie”.
Beide landjes kampen nog met een ander probleem : overbevolking (meer
dan 300 inwoners per km²) en een tekort aan landbouwgrond. De illegale
immigratie in de Oost-Congolese
Kivu-provincies heeft ook hier mee te maken.
De auteur maakt dan een sprong naar Tervuren, waar Leopold II in
1904(-1910) het museum voor Congo / nu voor Midden-Afrika liet bouwen.
Bij de staatshervormingen van de jaren ’90 was ook dit een twistpunt
tussen Franstaligen en Vlamingen, net zoals de plantentuin in Meise.
In 2005 vond in het museum een indrukwekkende tentoonstelling plaats :
“Het geheugen van Congo : de koloniale tijd”. Ook toen ontstonden er
polemieken in de Belgische pers, zowel over wat fout liep ten tijde van
Leopold en de gedwongen rubberacties, als over de prestaties van de
Belgen, zeker tussen 1945 en 1960, op het gebied van landbouw, medische
zorg, onderwijs, wegenbouw e.a. Verder ook over de loondiscriminatie
tussen zwart en blank, de feitelijke apartheid, onvoldoende huisvesting
voor de groeiende Congolese bevolking, het aandeel van de Belgen in de
moord op Lumumba. Ook toen liep er een scheidingslijn door België : de
Vlaamse auteurs Vangroenweghe en De Witte hadden zware kritiek op
Leopold en op de Belgische verantwoordelijkheid bij de moord op Lumumba,
de Franstaligen toonden zich veel milder.
De wereldtentoonstelling van 1958 was een laatste hoogtepunt voor
Brussel en België : men kon nog onbezorgd uitpakken met de pronkstukken
Congo en Rwanda-Burundi. Maar het Vlaamse Jeugdcomité onder leiding van
Wilfried Martens verstoorde de feeststemming : het eiste en kreeg een
Vlaamse dag, waarop de Walen ook hun dag kregen. De Congolese elite, die
anders over de hele kolonie verspreid zat en aan reisbeperkingen
onderhevig was, werd hier uitgenodigd. Zo konden ze mekaar ontmoeten en
plannen maken voor de toekomst. 1958 was dus een sleuteljaar, de expo
een katalysator.
Behalve Tervuren en het Atomium, is nog een ander Belgisch icoon met
Congo verbonden : Tintin of Kuifje, van Hergé (Georges Remi). De figuur
van de kaftpagina komt pas hier (p. 100) op de proppen. Hergé schreef
zijn “Tintin au Congo” in afleveringen in 1930-1931. In 1946 werd het
opgekuist tot “Tintin en Afrique”. Vanaf de jaren ’60 kwam er kritiek op
het vermeende racistische karakter van het stripverhaal : er was te veel
lof voor het werk van de missionarissen en de Congolezen werden
karikaturaal voorgesteld met hun dikke lippen en hun kinderachtig
gedrag. In 2007 diende een
Congolees in Brussel klacht in. Tot nu toe uiteraard zonder gevolg.
Kets vertelt nog wat over Hergé, die net zoals Jacques Brel een
verfranste Vlaming of Brusselaar was en over andere complexiteiten in de
Verenigde Belgische Deelstaten. Verder ook over Franstalige politici,
die geregeld opduiken in Kinshasa, de grootste Franstalige stad ter
wereld.
De Vlaamse regering daarentegen verkiest andere landen van Afrika, zoals
Marokko, Malawi en Zuid-Afrika en verwaarloost Congo . Ex-minister Bert
Anciaux was een uitzondering : in 2008 werd hij zelfs ontvangen door
Kabila. De Congolezen begrijpen uiteraard niet dat Vlamingen en Walen
hun conflicten exporteren naar Afrika en in Congo tegenovergestelde
dingen zeggen.
Kets besluit dat België de negatieve kanten van zijn koloniaal verleden
moet erkennen en met zijn grote expertise inzake Centraal-Afrika moet
bijdragen tot de stabilisering en ontwikkeling van die regio.
De auteur is zeer belezen en bijzonder goed op de hoogte van de situatie
in de vroegere kolonies en in België zelf. Hij heeft een zeer originele
invalshoek en een bijzonder vlotte pen. Hij blijft te lang stil staan
bij de actualiteit voordat hij aan
zijn historisch overzicht begint. Hij had beter geopteerd voor
een chronologische volgorde en de strubbelingen van de laatste decennia
op het einde opgevoerd. Nu begint en eindigt hij ermee.
Hij prijst de Limburgse
jezuïet Jozef Van Wing (1884-1970,p.59) terecht als kikongo-taalkundige
en als voorvechter van de emancipatie. Hij had er nog bij mogen zeggen
dat deze briljante man al in 1923 protesteerde tegen de harde aanpak van
de Belgen, in 1945 de basis legde voor middelbaar onderwijs voor de
zwarten, in 1956 de regering waarschuwde dat de ontvoogding
onvermijdbaar was, dat hij contacten had met Kasavubu, Lumumba, Tsjombé,
Simon Kimbangu en andere Congolese leidende figuren.
Een ander belangrijk man in de Congolese ontvoogding ontbreekt :
de Franstalige Leuvense hoogleraar Guy Malengreau(1911-2002),
medeoprichter van Lovanium.
Ik mis een kaart van Congo, Rwanda en Burundi en een register : hopelijk
staan die erbij in een volgende druk.
In de bibliografie ontbreekt : Ruben Mantels, “Geleerd in de tropen.
Leuven, Congo en de wetenschap 1885-1960”. Leuven, 2007. Ik zoek ook nog
naar het eerste boek waarin verteld wordt hoe de Congolezen omgegaan
zijn met de stevige infrastructuur die de Belgen ginds achtergelaten
hebben en waar vandaag vaak enkel ruïnes van overblijven.
Tot slot : de taalstrijd in Congo zelf viel volgens ex-kolonialen nog
mee : Walen waren soms lid van de Vlaamse Vriendenkringen, Vlamingen van
de Waalse. Maar de tweetaligheid bestond meer op papier dan in
werkelijkheid : de prefecten van de officiële Belgische scholen en de
directeurs van de Gécamines waren meestal eentalige Franstaligen, de
Vlamingen stonden vaak op de lagere trappen van de hiërarchie. In de
talrijkere missiescholen was de leiding meestal in Vlaamse handen.
Referentie:
Evert Kets,
Kuifje en Tintin kibbelen in Afrika.
De Belgische taalstrijd in Congo, Rwanda en Burundi.
Uitgeverij
Acco, Leuven / Den Haag, 2009.123
p.; foto’s, chronologie, bibliografie.
ISBN 978-90-334-7391-3; € 19,50.
Jef Abbeel,
augustus 2010.
| |||
Met onderstaande zoekmachine kunt u zowel zoeken op het www als binnen deze site en Histoforum
|