De Leuvense universiteit en Congo
België en Congo hebben een gemeenschappelijke geschiedenis van 125 jaar.
Een belangrijke factor in hun wederzijdse beïnvloeding was de K.U.
Leuven. Deze stichtte niet alleen een campus nabij het huidige Kinshasa,
die model stond voor heel Afrika, maar Leuvense rectoren, professoren,
onderzoekers en studenten waren vanaf 1877 betrokken bij de
ontdekkingsreizen van Stanley, de opbouw van medische structuren,
onderwijs en allerlei vormen van onderzoek.
Historicus Ruben Mantels (°1979) schreef een schitterend en zeer
toegankelijk boek dit onderbelicht koloniaal erfgoed. Het begint met een
administratieve kaart van Congo anno 1954 en een lijst afkortingen.
Verder hanteert hij de chronologische volgorde.
Hij begint met de uitbundige felicitaties die de Leuvense rector
Pieraerts in maart 1885 richtte aan koning Leopold II voor zijn
Berlijnse successen. Leopold stelde zijn Congo Vrijstaat voor als een
liefdadig project, gericht op beschaven en de Arabische slavenhandelaars
verdrijven. De rector verzekerde de vorst dat de universiteit hem trouw
zou steunen in zijn verspreiding van de christelijke beschaving en in
het bestuur van de kolonie. Het gaf de rector ook de kans om de
universiteit meer uitstraling te bezorgen en meer aandacht te schenken
aan wetenschappen zoals biologie en chemie, die toen nog niet zo veel
voorstelden, omdat de overkoepelende bisschoppen deze vakken
onbelangrijk vonden.
De afgestudeerde natuurwetenschapper Arnold Maes had zich in 1877 als
eerste geëngageerd voor de expeditie van Stanley. Helaas stierf deze
idealist in Afrika meteen aan een zonneslag. Zijn opvolger, ingenieur
Paul Nève , bezweek na een half jaar onder het tropisch klimaat. De
derde, Theodore van Schendel, overleefde de expeditie. Professoren zoals
Descamps ijverden voor de afschaffing van de Arabische slavenhandel en
verdedigden Leopold tegen aanvallen in de Britse pers.
Tegelijk reageerde Descamps positief op het verslag van jezuïet Arthur
Vermeersch over wantoestanden in de kolonie(1906).
De universiteit begon aarzelend en vanaf 1908 resoluut met koloniaal
onderricht voor kandidaat-diplomaten, ambtenaren, bestuurders, medici,
landbouwingenieurs en andere ingenieurs. En koning Leopold liet in
Brussel de School voor Tropische geneeskunde bouwen (die later naar
Antwerpen verhuisde). Leuven verwierf het monopolie in tropische
landbouw. Edmond Leplae, prof in Leuven en directeur-generaal bij het
Ministerie van Koloniën, leidde ze op. In 1917, 15 jaar nadat Nederland
het afgeschaft had in Nederlands Indië, voerde hij het omstreden en
gehate stelsel van verplichte landbouwculturen in, vooral met het oog op
lucratieve exportgewassen zoals katoen.
De universiteit faalde in de rekrutering van kandidaat-ambtenaren : ze
kon in 1891 niet voldoen aan de aanlokkelijke vraag van Leopold II. Ze
had wel een Vlaamse koloniale studiekring, die zich bij een bezoek aan
het museum van Tervuren ergerde aan de eentaligheid. Professor Lodewijk
Scharpé ijverde om de Vlaamse aanwezigheid in Congo te versterken,
Edouard De Jonghe specialiseerde zich in etnografie, zoöloog Leopold
Frateur in de rijkdommen van Katanga. Maar er bleef een chronisch gebrek
aan kandidaat-kolonisten.
Tijdens het Interbellum focuste de KUL zich op landbouw- en medische
scholen, dikwijls in samenwerking met missiecongregaties zoals de
jezuïeten, Scheutisten, Broeders van Liefde en vele anderen. Zo werd het
missieonderwijs op een hoger peil getild. Missionarissen kregen van 1923
tot 1960 een volwaardige medische opleiding in Leuven. Helaas was er
geregeld ruzie over de vraag wie een school of ziekenhuis mocht leiden
en aan wie men verantwoording moest afleggen. Dit herhaalde zich later
bij de oprichting van Lovanium. Er was nog meer concurrentie : in 1920
richtte het Ministerie van Koloniën de “Ecole coloniale supérieure” op,
die in 1923 omgedoopt werd tot “Université coloniale d’Anvers”De
ambtenaren die hier opgeleid werden, kregen voorrang op die van Leuven
en andere universiteiten. De havenstad kreeg in 1933 ook het Instituut
voor Tropische geneeskunde. Tijdens het Interbellum stuurde Leuven
o.l.v. rector Ladeuze grote aantallen agronomen, artsen en ingenieurs
naar de kolonies. Eén van die professoren was Pierre Ryckmans, die het
later bracht tot gouverneur-generaal.
Na de oorlog waren rector Honoré Van Waeyenbergh en professor Guy
Malengreau de drijvende en inspirerende krachten. D e rector maakte
langdurige rondreizen in 1947, 1952,1955,1956,1957, 1960 en ook na 1960
en bezocht er alles en iedereen. Hij, Malengreau en jezuïet Jozef Van
Wing pleitten actief voor ontvoogding en hoger onderwijs voor de
zwarten. Ze begonnen hiermee in 1947, in Kisantu, op 120 km van de
hoofdstad. Hun initiatieven kregen veel tegenwind van de koloniale
overheid en van een aantal missiecongregaties. Ook de oprichting in
Leuven van het Koloniaal Interfacultair Instituut (1947), het Instituut
voor Afrikanistiek(1949) en het Afrikaans Instituut(1953), waar de
bestaande instituten en collecties samengebracht werden, kreeg
tegenkanting.
In de kolonies nam de Belgische aanwezigheid toe in allerlei vormen :
onderwijs, onderzoek, aanleg van infrastructuur, missies, bedrijfsleven.
Sabena en CMB organiseerden ook reisbeurzen voor verdienstelijke
studenten. En dit allemaal ondanks het internationaal discours, dat
o.l.v. de UNO, VS en SU steeds meer antikolonialistisch werd. In 1951
stuurde de KUL ook een hoogleraar (Pierre de Béthune) naar Katanga, om
daar een tweede Lovanium uit te bouwen, maar hij constateerde dat het
onderwijs daar nog op te laag niveau stond. Bijgevolg kwam er in 1954 in
Ruwe een lagere technische beroepsschool met een psychotherapeutisch
centrum en een onderwijzersopleiding.
Vanaf 1951 verschenen ook de eerste zwarte studenten uit Congo, Rwanda
en Burundi in Leuven. In 1955 waren ze met een tiental. Guy Malengrou
fungeerde als hun begeleider; op zondagen ontving hij ze ook bij hem
thuis. De allereerste was er al in 1940-1947 : François Zuza, broeder
van de Christelijke Scholen. Hij haalde meerdere diploma’s en werd dan
de eerste zwarte overste in Congo. De eerste zwarte lekenstudent was
Thomas Kanza. In zijn brochure over de dekolonisatie (“Congo, pays de
deux evolués”, 1956) prees hij de KUL en zijn rector.
Lovanium dan. De KUL had tijdens het Interbellum al een medische en een
landbouwschool (de FOMULAC en CADULAC).De uitbouw tot een echte campus
op de Mont Amba, een heuvel bij de Leopoldstad en de eerste katholieke
universiteit in Afrika stuitte op ideologische vijanden, jaloers
kerkleiders en hardnekkige vooroordelen.
De Minister van Koloniën, Pierre Wigny, de koloniale administratie en de
gouverneur-generaal vonden dat de zwarten onbekwaam waren voor
universitair onderwijs en vreesden dat dit tot ontvoogding zou leiden.
Wigny besefte ook dat subsidies aan een katholieke universiteit op
verzet zou stuiten van de antiklerikale liberalen en socialisten, wat
ook gebeurde.
Kolonialen huiverden voor het opruiende karakter van universitaire
studies en voor een elite die met een universitair diploma hun plaats
zou opeisen. Lovanium was in hun ogen een bedreiging voor hun
privileges. Guy Malengreau daarentegen voorspelde toen al dat de
dekolonisatie tot chaos en geweld zou leiden, als er geen universitaire
elite was. De rector en de Belgische bisschoppen deelden zijn visie.
Er was ook een verschil met de andere kolonies : daar nam de Britse en
Franse overheid het initiatief, in Lovanium zou het een privé-initiatief
worden met steun van de bisschoppen. Britten en Fransen hielden rekening
met een spoedige onafhankelijkheid, De Belgische overheid bleef
redeneren in termen van beschaven, niet van emanciperen. In 1955 vonden
de Belgische politici en kolonialen 1985 als toekomstig jaar van
onafhankelijkheid nog een revolutionair idee, zoals bleek uit hun
reacties op het dertigjarenplan van Jef Van Bilsen.
Toen de VN in 1948-1949 ermee dreigden zelf een universiteit op te
richten, besloot de regering in 1950 dan maar om Lovanium te
subsidiëren, voor 75%, meer dus dan de KUL zelf kreeg.
In 1949-1950 bestond de (voorbereidende) universitaire gemeenschap uit
rector Schurmans, s.j.), 15 professoren van wie 5 jezuïeten, enkele
personeelsleden en 121 studenten. De behuizing en de refter van de
studenten waren miserabel, hun opvoeding elitairder en Spartaanser dan
in een jezuïeteninternaat. Het Koning Boudewijnstadion werd ingehuldigd,
met keurturners en voetballers, stevig geruggensteund door het Leuvense
“Sportkot”. In 1954 haalde de eerste generatie zijn humanioradiploma. Nu
moest er dus een echte universiteit komen.
Deze kwam dus op 12 km van Leopoldstad, de bruisende stad met de
koloniale administratie en toen 200.000 inwoners (nu 50 keer zoveel).
Het was een vondst van rector Schurmans. Bij de bouw was ook een andere
jezuïet betrokken, Jozef Van Wing. En vooral het trio Gerard Van der
Schueren, Guy Malengreau en rector Van Waeyenbergh.
De oprichting van de faculteiten Rechten en Letteren&Wijsbegeerte werd
opgeschort op advies van gouverneur-generaal Léon Pétillon, die bang was
van toekomstige Congolese advocaten en literatoren (193) ! Later gaf hij
zijn kortzichtigheid toe.
Problemen waren er te over : geldgebrek, een conflict met de jezuïeten,
die Lovanium als hun universiteit etaleerden en pleitten voor een
onderwijs tussen hoger en universitair in, een opgewaardeerd college dus
in plaats van een volwaardige universiteit. In april 1954 werd bovendien
de homogeen katholieke regering vervangen door een antiklerikale, met
logebroeder Buisseret op Koloniën. Hij vatte het plan op Lovanium te
onteigenen. Er kwam een krachtige en directe reactie :
Malengreau liet onmiddellijk de eigendomsrechten van Lovanium notarieel
beschermen, rector Van Waeyenbergh mobiliseerde de top van de CVP,
ex-premier Eyskens en andere kopstukken trokken naar premier Van Acker.
Gevolg : Buisseret werd teruggefloten door premier Van Acker. Het gevaar
was al na 20 dagen afgewenteld. In juli 1954 kreeg kardinaal Van Roey
vanuit Rome de toestemming om Luc Gillon, 33 jaar, ingenieur,
kernfysicus en seculier priester tot rector te benoemen. De jezuïeten
pikten dit niet en verlieten Lovanium. Ze werden vervangen door de
paters Scheutisten. Het getouwtrek binnen de Kerk was hiermee van de
baan. Opmerkelijk is wel dat zelfs het Vaticaan zich ermee bemoeide.
Gillon leidde Lovanium gedurende 17 jaar, tot 1971. Hij bouwde haar uit
tot één van de meest prestigieuze universiteiten van Afrika.
Buisseret had de slag verloren, hij verzoende zich met de breeddenkende
Gillon, maar repliceerde in 1956 toch met de oprichting van een
officiële universiteit in Elisabethstad (Lubumbashi).
Lovanium ontwikkelde zich snel tot een grootschalige campus, met
ziekenhuizen, een kerk, faculteitsgebouwen, homes voor de zwarte
studenten, villa’s voor de blanke professoren en in totaal meer dan
duizend bewoners.
Gillon was alomtegenwoordig, hij liet zelfs een atoomreactor plaatsen en
ontving zowel Boudewijn in 1955 als later Mobutu. Mantels vergelijkt de
doortastende Gillon met Pieter De Somer, die na de revolutie van 1968 de
Nederlandstalige KUL uitbouwde tot een zelfstandige instelling van
internationaal niveau.
In 1955 verliep de eerste examensessie zeer succesvol : 10 op 12 van het
pre-universitaire jaar en 19 op 21 van de eerste kandidatuur slaagden.
Dit was een krachtig bewijs dat de Congolezen wel in staat waren om
onderwijs op niveau te volgen. Mecenassen van overal steunden de jonge
instelling.
In 1959 vierde men het eerste lustrum : de 33 studenten waren er 485
geworden, van wie ¾ Afrikanen, de 7 professoren 117, het aantal
faculteiten uitgebreid met o.a. Letteren & Wijsbegeerte (1956-1957) en
uiteindelijk ook Rechten (1958-1959). Ook de meisjes hadden hun intrede
gedaan. De campus werd een vaste bezienswaardigheid op het programma van
alle bezoekers.
Het inlandse personeel leefde aanvankelijk in een armtierig kamp, maar
na tussenkomst van Van der Schueren werd ook dit opgeknapt. Op
interraciaal vlak was Lovanium altijd progressiever dan de kolonialen in
de rest van Congo. In de kerk, de parochie en de sportwedstrijden was
geen onderscheid tussen zwart en blank. Eventjes was er een communautair
conflictje, toen professor Josep Nicaise in 1957 in naam van de Vlaamse
professoren voorstelde om een aantal colleges in het Nederlands te
geven. Zijn voorstel werd afgewezen, omdat de Congolese studenten
allemaal Franstalig waren. Rector Gillon sprak de Vlamingen wel toe in
hun taal.
In maart 1960 werd de atoomreactor goedgekeurd door het Internationaal
Atoomagentschap. Bij de onafhankelijkheid moest hij wel bewaakt worden
door soldaten van de UNO.
De dekolonisatie dan . Deze was in vele opzichten revolutionair, want in
korte tijd werd een einde gemaakt aan een schijnbaar rimpelloos en
onbezorgd koloniaal bestel.
De Belgen hadden een prachtige infrastructuur opgebouwd, maar de meesten
waren de menselijke dimensie vergeten : de inlanders waren knechten
gebleven van veelal paternalistische, superieure en misprijzende
kolonialen en de scheidingslijn tussen blank en zwart was gebleven : in
treinen, op boten, in steden, in rijen voor de post, met uitzondering
van Lovanium en andere onderwijsinstellingen. Er was niet geluisterd
naar de waarschuwingen van wijze mensen zoals Malengreau, die in 1947 al
gepleit had voor veranderingen en zelf het voorbeeld gaf. Ook Boudewijn
en Jef Van Bilsen hielden in 1955 een pleidooi voor menselijkere
relaties en emancipatie. Congolese intellectuelen deden dat daarna ook,
zowel de gematigden zoals Nguete, Malula, Iléo als de minder gematigden
zoals Lumumba, Tshombe en Kasavubu.
In 1959 braken bloedige rellen uit in Leopoldstad. Congolezen
vernietigden van alles (en lieten de resterende infrastructuur de
volgende 50 jaar verkommeren). De revolte had te maken met de
bevolkingsexplosie in Leopoldstad, de proletarisering, jeugdwerkloosheid
en gewelddadige jongerenbendes. Ook de internationale dekolonisatie
beïnvloedde de bevolking. En op de campus van Lovanium broedde al langer
een sfeer van groeiende bewustwording en kritiek op de vernederende
lonen voor afgestudeerden.
Premier Gaston Eyskens verklaarde op 13 januari 1959 dat Congo
onafhankelijk zou worden, maar voegde er geen tijdsschema aan toe.
Minister van Koloniën Van Hemelrijck toonde blijkbaar te veel begrip
voor de wensen van de Congolese leiders en werd vervangen door August De
Schryver. Zijn voorstel om Congo onafhankelijk te maken tegen 1964 werd
afgeschoten door Lumumba en anderen.
Vanaf januari 1960 werden in Lovanium de eerste zwarte professoren en
beheerders benoemd. Op 30 juni kwam de onafhankelijkheid en brak premier
Lumumba de Belgische koloniale trots af tot de grond. Op 2 juli werd
Lovanium overgedragen aan de Congolese bisschoppen en elite, maar Gillon
bleef nog rector tot 1971. De universiteit had toen ca. 50
gediplomeerden afgeleverd, te weinig om zo’n land te besturen, maar een
meer dan cijfers die je elders aantreft. Op 4 juli volgden een muiterij,
geweld, verkrachtingen en een exodus van 40.000 Belgen in een paar
weken. Op 10 juli scheurde Katanga zich af; in augustus volgde
Zuid-Kasaï. Daarmee telde Het land drie regeringen. President Kasavubu
zette Lumumba af en in september ontbond Mobutu regering en parlement
door middel van een militaire staatsgreep.
Lovanium doorstond deze woelige zomer vrij goed. Gillon repatrieerde 181
vrouwen en kinderen. Hij verdedigde zijn universiteit bij de nieuwe
minister van Onderwijs, Pierre Mulele, rabiaat antiklerikaal en
voorstander van nationalisatie, iets wat in Katanga (Elisabethstad) al
gebeurd was. Premier Lumumba verdacht Lovanium ervan samen te zweren
tegen zijn regering, maar Gillon kon hem overtuigen van het tegendeel.
Hij zorgde ook dat er geld kwam. Toen Mobutu tijdelijk aan de macht
kwam(september 1960 – februari 1961), bestond zijn ploeg grotendeels uit
studenten of afgestudeerden van Leuven (9 ) en Lovanium (8). De
Afrikanisering ging verder, zowel bij de professoren en de bestuurders
als bij de studenten.
In 1971 maakte de Zaïrisering van Mobutu een einde aan het rectoraat van
Gillon en aan de naam Lovanium. Het werd “Université de Kinshasa”, deel
van de UNAZA of Université Nationale du Zaïre.
Mantels vermeldt er niet bij dat Mobutu nadien de universiteit voor
lange tijd gesloten heeft na zijn gewelddadige onderdrukking van
studentenprotest.
Gillon en de professoren die stapsgewijs terugkeerden naar België,
troffen daar een gesplitste KUL / UCL aan, waar Congo geen prioriteit
meer was. Enkel bij de eredoctoraten voor kardinaal Malula (1979),
aartsbisschop Monsengwo (1993) en literatuurwetenschapper Mudimbe (2006)
stond het Congolese verleden nog even centraal. Op de campus bleef er
nog een enkeling over, zoals classicus Maurice Plevoets, die er in 2008
vijftig jaar op post was.
Mantels heeft de geschiedenis van Lovanium geschreven met veel
deskundigheid, veel terechte empathie voor het project en grote
bewondering voor de pioniers die alles vanuit het niets uit de grond
moesten stampen met soms beperkte middelen. Hij geeft een concreet en
helder beeld van de Leuvense wetenschappelijke en humanitaire
activiteiten in en voor Congo, zonder daarbij te vervallen in
triomfalisme. Zijn boek is rijkelijk voorzien van citaten, documenten,
foto’s, noten en verdere literatuur.
Toch enkele opmerkingen. Naast de kaart van Congo in 1954 (p.6), had er
ook een kaart mogen staan met de huidige plaatsnamen, die grotendeels
anders zijn. De kaart en de foto’s zijn niet onduidelijk, maar eerder
grijs en grauw dan helder. Een kaartje met de belangrijke plaatsnamen
Kisantu ,Kimuenza ,Mont Amba ontbreekt. De plantentuin in Kisantu, die
in 1901 gesticht was door de Ardense jezuïetenbroeder Gillet op een
terrein van 200 ha, werd o.l.v. de Nationale Plantentuin van België en
met steun van de E.U. , het WWF en het Institut des Jardins Zoologiques
et Botaniques du Congo, trouwens volledig gerenoveerd en in 2008
ingehuldigd.
Op p. 175-190 is de auteur niet heel duidelijk : hij spreekt over de
oprichting van het Centre Universitaire Congolais Lovanium (177) en op
p. 190 over de eerste afgestudeerden van 1954, maar dan blijkt dat ze
hun humanioradiploma behaalden. Het universitair centrum was dus slechts
de opstap naar de echte universiteit, die vervolgens 120 km verder in
Kimuenza bij Leopoldstad gebouwd werd. Het is jammer dat Mantels niet in
het kort de evolutie weergeeft van de universiteit na de nationalisatie
in 1971 : wat blijft er nu over van de infrastructuur, in welke staat,
welk niveau haalt ze nu, levert ze nog zoveel ministers, hoeveel
studenten en studentinnen zijn er, welk werk vinden ze na hun studies,
is er nog uitwisseling met de KUL of de UCL, … ? De drukker en uitgever
hebben hun werk goed gedaan : ik vond geen drukfouten.
De doelgroep is ruim: al wie interesse heeft voor het verleden van Congo
en van de K.U.L . /U.C.L.
Tot slot : het is jammer dat de K.U.L. zo’n talent als Ruben Mantels
niet in eigen huis heeft gehouden.
Jef Abbeel augustus 2010.
Referentie:
Ruben Mantels, Geleerd in de tropen. Leuven, Congo& de
wetenschap,1885-1960. Universitaire Pers Leuven, Leuven, 2007. 351 p.;
kaart, foto’s, noten, bibliografie, personenregister. ISBN 978 90 5867
628 3; € 29,50.
|