Economische
collaboratie in Nederland.
Tijdens
de Tweede Wereldoorlog werkte het Nederlandse bedrijfsleven bijna even veel voor
Duitsland als in de jaren ervoor. Na de oorlog ging men daar mild mee om , het
werd grotendeels verzwegen of onjuist voorgesteld. Het motto was: samen weer aan
de slag voor de wederopbouw. De
laatste jaren nam het aantal kritische geluiden toe. Jongere historici, geboren
na de oorlog, gingen op zoek naar de waarheid en publiceerden hun bevindingen:
Chris van der Heijden(1),
Hein Klemann ( 2 ) , Milja van Tielhof ( 3 ) en nu Joggli
Meihuizen ( 4 ).
Hun conclusies
komen hierop neer : bedrijfsleiders en hoogste overheidsdienaren werkten
eendrachtig voor de bezetter en met dezelfde eensgezindheid zorgden ze nadien
dat er geen rechtsvervolging kwam. Meihuizen
( 4 ) besteedde dertig jaar aan zijn onderzoek. Hij legt eerst
uit hoe de bestuurlijke, militaire en economische elites een institutioneel
kader creëerden voor de samenwerking met de Duitsers. Argumenten waren dat ze zo
het Nederlandse karakter van hun bedrijf of industrietak konden bewaren en
dat zij werk en inkomen
verschaften. Dit
leidde ertoe dat in 1944 meer dan de helft van de industrie werkte in opdracht
van en ten behoeve van de Duitsers. In
hoofdstuk
2 springt hij van 1940
naar 1945. De oorlogsperiode zelf is uitvoerig behandeld door Klemann ( 2 ) .
Meihuizen verwijt Klemann wel dat hij te makkelijk de term aanpassing hanteert
en zo de negatieve betekenis van collaboratie neutraliseert.
Meihuizen
zit dus meteen bij de instanties die belast waren met opsporen, vervolgen,
berechten en zuiveren van de economische collaboratie. Hfst.
3 handelt over het
beleid van de regeringen Gerbrandy, Schermerhorn, Beel en Drees.
Een snelle en strenge berechting van de collaborateurs , zoals de regering in
Londen beloofd had, bleek slecht voor de wederopbouw. Want velen die
gecollaboreerd hadden, waren belangrijk om Nederland weer vlug welvarend te
maken.
Hfst.
4 bekijkt het
justitieel beleid in die vier regeerperiodes.
In hfst. 5
tenslotte bespreekt Meihuizen de berechting en zuivering van economische
collaborateurs. Het taalgebruik in dit hoofdstuk is zeer technisch en vooral
voer voor juristen.
De strafmaat voor de captains of industry was meestal mild : zes à twaalf
maanden voorwaardelijk en evt. een lichte geldboete i.p.v. een strenge
vergelding. De ambtelijke elite had zelf ook boter op haar hoofd en opteerde dus
wijselijk voor een pragmatische aanpak.
Dikwijls ging dit gepaard met willekeur : de ene bedrijfsdirecteur werd wel
gestraft, een gelijkaardige andere niet.
Rechtsongelijkheid was er nog meer : politieke collaborateurs en “wapendragers” werden
het zwaarst gestraft , daarna volgden
de kleine economische collaborateurs , dan de grote.
Enkel de toppers, die zich openlijk pro-Duits hadden betoond, kregen de volle
laag. Ambtenaren
kregen nauwelijks of helemaal geen straf , hoewel zij vrijbrieven hadden
verleend voor aanleg en uitbreiding van verdedigingswerken en van
vliegvelden, voor de bouw van vliegtuigen en oorlogsschepen voor
de Duitsers, de levering van munitie en gevechtsuitrusting.
Eenzelfde
elite
overleefde dus op vijf jaar tijd twee machtsovernames : eerst de Duitse, dan het
herstel dan het Nederlandse gezag.
De
bijlagen
bevatten documenten en grafieken,
die overzichtelijk weergeven welke
personen verantwoordelijk waren voor de zachte aanpak, hoeveel dossiers er waren
per bedrijfstak en hoe ze afgehandeld werden : 34 % werd geseponeerd, 46 % kreeg
geen sanctie, 20 % werd wel
gestraft.
Meihuizen
blijft nergens vaag: met naam ( 763 – 766 ) en foto ( 448 – 449 ) noemt hij
de ambtenaren, militairen , managers van Philips, DAF , Nederlandse spoorwegen,
scheepsbouw, metaal, textiel, banken en beurs en hun Duitse collega’s. Samen
waren ze verantwoordelijk voor de bijna onbegrensde samenwerking . Ook de
ministers, topambtenaren, procureurs, advocaten en rechters, die in 1945 –
1949 in
Den Haag de beslissingen
namen, krijgen hun foto. Het oorlogsschip dat gebouwd werd voor de Duitse
marine, is hier ook te bekijken ( p. 448, foto 7 ). Verder een spotprent uit
“De Groene Amsterdammer” van
juni 1945 ( p. 448 , nr. 11 ), waarin toen al voorspeld werd dat hoge
bomen ontsnapten aan
vervolging, maar dat klein kreupelhout zou branden. De titel “Noodzakelijk
kwaad” betreft dus
zowel de economische collaboratie als de bestraffing die daarna had
moeten volgen.
Jammer
dat die 32 pagina’s tussen 848 en
849 niet genummerd zijn. Een overzichtelijke lijst van de regeringen van 1940
tot 1950 met de namen van de ministers en hun bestuursperiode mis ik hier. Jurist
Meihuizen heeft bewonderenswaardig werk geleverd. Zijn taalgebruik is niet voor iedereen toegankelijk. Voor
het grote publiek mag het werk dus herschreven worden. Bij zijn categorieën van
collaboratie ( overleven, winst
maken, militaire of politieke sympathie koesteren voor de bezetter ) ontbreekt
de culturele, die in Vlaanderen zwaar afgestraft werd.
Referenties:
1 Chris van der Heijden,
Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog.
Uitgeverij Contact, Amsterdam/
Veen , Antwerpen, 2003, 8° uitgave.
470 p. ; ISBN 90 254
1589 X ; 15 €.
2
Hein Klemann, Nederland 1938 – 1948.
Economie en samenleving in jaren van oorlog en bezetting.
Uitgeverij Boom , Amsterdam/Denis, Antwerpen , 2002.
696
p. ; ISBN 90 5352 767 2;
39,50 €.
3
Milja van Tielhof,
Banken in bezettingstijd. De voorgangers van ABN AMRO tijdens de Tweede
Wereldoorlog en in de periode van
rechtsherstel. Uitgeverij Contact, Amsterdam/Veen, Antwerpen, 2003.
368
p. ; ISBN 90
254 1106 1 ; 29,90
€ .
4
Joggli Meihuizen,
Noodzakelijk kwaad. De bestraffing van economische collaboratie in
Nederland na de Tweede Wereldoorlog.
Uitgeverij Boom , Amsterdam/Denis, Antwerpen, 2003.
foto’s, doc. , tab. , afk. , registers.
848 p. + 32 p. foto’s; ISBN
90 5352 8830; 40 €.
Jef
Abbeel, december 2003.