Community Geschiedenis Histoforum |
||||
recensies | deel 1 deel 2 deel 3 deel 4 deel 5 deel 6 deel 7 deel 8 | |||
|
Van
unitair naar federaal, in woord en beeld Sinds de eerste staatshervorming
van 1970 is in België een proces aan de gang, waarbij stapsgewijs
bevoegdheden overgedragen worden van de federale regering naar de
deelstaten. Vanaf het begin waren vooral de Vlamingen de vragende partij
en waren de Walen vooral bezorgd om een verdere economische
achteruitgang. Het eerste resultaat van dit
proces was de oprichting van de Cultuurraad voor de Nederlandse
Cultuurgemeenschap, een lange naam voor de voorloper van het huidige
Vlaams Parlement. Die Raad kwam uit de
startblokken op 7 december 1971, 40 jaar geleden dus. De eerste tien
jaar was hij een pseudoparlement, met beperkte bevoegdheden. Hij haalde
het nieuws met een decreet dat bepaalde dat bedrijven in Vlaanderen het
Nederlands als voertaal moesten hanteren, de logica zelf, maar de
Franstaligen oordeelden daar anders over. Verder met de oprichting van
broodnodige culturele centra en sporthallen in steden waar ze nog niet
bestonden, zoals Turnhout. De Turnhoutse Warande heeft
al snel een
toonaangevende plek veroverd in het Vlaamse culturele landschap. De tweede staatshervorming
(1980) verving de Cultuurraad door een Vlaamse Raad (1980-1995), die
stap voor stap meer bevoegdheden kreeg. En sinds 1995 hebben we een
Vlaams Parlement, dat rechtstreeks gekozen wordt. Het dubbelmandaat van
Belgisch en tegelijk Vlaams volksvertegenwoordiger werd dus opgeheven. In 1999 keurde dat Vlaams
Parlement vijf resoluties goed, die tot op heden een referentiekader
vormen voor de verdere staatshervorming. Vlaanderen wil(de) meer
autonomie, ook fiscaal, een eigen gezondheidszorg, een eigen
sociaaleconomisch beleid, inclusief werkgelegenheidsbeleid, een
volwassen vertegenwoordiging in het bestuur van het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest. De auteurs hadden gerust een tabel mogen maken
met de wensen van de verschillende gemeenschappen en gewesten. Jan Peumans, voorzitter van het
Vlaams Parlement, nam het initiatief tot dit boek.
Mark Van Den
Wijngaert kreeg de leiding
en verzamelde veertien wetenschappers uit Vlaanderen en Franstalig
België om samen een beeld te geven van de groei naar meer autonomie in
de verschillende landsdelen.
Vlaanderen en Wallonië komen dan het best uit de verf, Brussel minder,
het voorbeeldige Duitstalig België nauwelijks. Hoofdstuk I is het meest
“bruikbare”. Mark Van Den Wijngaert geeft daarin een helder historisch
overzicht vanaf 1830, met uiteraard de klemtoon op de staatshervormingen
van 1970, 1980,1988,1993 en 2001. 2011/ 2012
kon er helaas nog niet bij zijn. Hij vertelt daarbij ook hoe de
Vlamingen al bij de eerste staatshervorming hun numerieke meerderheid
definitief prijsgaven voor aanvankelijk enkel een beperkte culturele
autonomie(23-24). Beperkt, want het onderwijs was er niet eens bij. Hij beschrijft ook helder de
bevoegdheidsverdeling tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en
de Franse Gemeenschapscommissie in Brussel, die sinds 1993 decreterende
bevoegdheid heeft. Hij toont ook aan dat het
Belgisch model asymmetrisch is : in Vlaanderen is de Gemeenschap
dominant, in Wallonië en Brussel domineert
het Gewest en zijn de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap
uitgehold (35). Het
voorlopige resultaat van de
federalisering is/was dat
op 7 december 2011 nog altijd minder dan
de helft van de bevoegdheden bij de deelstaten ligt/lag.
Hierover straks verder. De andere hoofdstukken 2 tot 6
gaan allemaal over deelaspecten: we krijgen een overzicht van 40 jaar
cultuurwetgeving in Vlaanderen, de omgang met culturele autonomie in
Wallonië en Brussel, het Vlaams en Franstalig onderwijs, het Vlaams en
Waals economisch beleid, de van elkaar verschillende bestuurlijke aanpak
bij de regio’s en lokale besturen, de buitenlandse politiek van
Vlaanderen, van de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest. Van Den Wijngaert schreef ook de
epiloog, waarin de verschillen tussen Vlamingen en Franstaligen nog eens
duidelijk tot uiting komen. Deze laatsten wilden ook de Waalse
identiteit aan bod laten komen en een onderscheid behouden tussen de
Waalse en de Franstalige cultuur. In 2011 hebben ze de benaming Franse
Gemeenschap veranderd in Fédération Wallonie-Bruxelles, wat duidelijk
bedoeld is om de culturele verbondenheid tussen beide regio’s te
beklemtonen, maar tegelijk bevestigt die naam de dualiteit. Een ander verschil is dat de
Vlamingen lange tijd hun taal en cultuur moesten verdedigen en daar een
prioriteit van maakten, terwijl de Franstaligen aanvankelijk niet goed
wisten wat
ze met hun culturele autonomie moesten
doen. Het toevertrouwen van het
onderwijs aan de gemeenschappen werd uitgesteld tot 1988, omdat de
vrijzinnigen in Vlaanderen en de katholieken in het Franstalig
landsgedeelte vreesden voor
minorisering. In 1988 werd deze vrees ongedaan gemaakt door de
waarborgen van het Schoolpact en met name de vrijheid van onderwijs in
te schrijven in de grondwet. De grafieken met de evolutie van het
leerlingenaandeel per inrichtende macht zijn voor Vlaanderen een
labyrint, waar niemand aan uit kan(p.95); voor het Franstalig onderwijs
zijn ze glashelder(114 -116). De administratieve politiek
vertoont veel overeenkomsten, omdat zowel de OESO als de EU een aantal
doelstellingen opleggen : betere dienstverlening, afslanking etc. De
Duitse Gemeenschap geeft hierin het voorbeeld : zij is koploper in de
afslanking van de kabinetten en het verwezenlijken van een
niet-gepolitiseerde administratie. Het internationaal
verdragsrecht(1993) werd het actiefst uitgeoefend door Vlaanderen. Aan
de Franstalige kant verliep de integratie van Gewest en Gemeenschap zeer
moeizaam, omdat Wallonië vreesde in de verdrukking te komen en de
Brusselse Franstaligen bang waren voor een te links Waals Gewest. Pas
sinds 2009 vertegenwoordigt de dienst Wallonie-Bruxelles International
zowel het Waalse Gewest als de Franse Gemeenschap. Het boek eindigt met een
overzicht van de Vlaamse Gemeenschapsministers sinds 1981 en een
bibliografie. De bibliografie is degelijk, maar het overzicht van de
ministers is chaotisch : ze staan niet gegroepeerd per regering en ook
niet alfabetisch. Gaston Geens staat dus bv. op vier plaatsen, anderen
nog op meer. Allen de voorzitters van het Vlaams Parlement staan netjes
chronologisch, van 1971 tot nu. Het boek is voorzien van een
stevige kaft en de lay-out is mooi verzorgd. Inhoudelijk overstijgt het
makkelijk het niveau van een gelegenheidspublicatie. De auteurs hadden wel even mogen aanmerken dat menig
parlementslid meer te zien is in zijn gemeente en/of op TV dan in het
parlement, waar sommigen slechts een halve dag per week opdagen voor de
stemmingen. Zij konden nog niet weten dat op zaterdag 3 december 2011
slechts 10 van de 124 Vlaamse volksvertegenwoordigers zouden opdagen om
600 burgers te ontvangen voor de viering van 40 jaar Vlaams Parlement. Aanbevolen voor
politici, journalisten, mensen in het middelbaar en hoger
onderwijs.
We komen nog even terug op de
bevoegdheidsverdeling tussen het federale niveau en de gemeenschappen /
gewesten. De regering Di Rupo, die
ca. 541 dagen na de verkiezingen van 13 juni 2010, een
wereldrecord, heel moeizaam tot stand kwam, bereikte een akkoord over
de smplitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde,
een erfenis van Napoleon, verder over een hoop besparingen en over een
zesde staatshervorming. Hiervoor kunnen we al terecht
bij VRT-journalist
Bart Verhulst. In zeer duidelijk taalgebruik, bijna gesproken
taal, legt hij uit waar het
in BHV om gaat(inwoners van Vlaanderen die op kandidaten van Brussel
kunnen stemmen) en wat er
daar op gerechtelijk gebied verandert. Verder hoe de nieuwe
financieringswet in elkaar zit. We vernemen
hoe het geld voor de Gewesten,
10 miljard, verdeeld zal worden op basis van de personenbelastingen
: 5,6 voor Vlaanderen, 3,4 voor Wallonië, 0,9 voor Brussel. Het geld voor de Gemeenschappen,
bijna 20 miljard euro,
wordt anders verdeeld : niet op basis van “wie brengt wat binnen”, maar
“wie heeft wat nodig”.
Gevolg : 11,8 voor de Vlaamse Gemeenschap, 7,9 voor de Franse
Gemeenschap. Het geld voor de kleine Duitstalige Gemeenschap komt niet
uit de pot van de Financieringswet, maar uit de federale begroting. Verder krijgen de deelstaten
meer bevoegdheden, dus ook meer geld. De Vlaamse begroting bedraagt nu
25 miljard, waarvan 5 miljard of 20 % uit eigen belastingen. Na de
staatshervorming zal dat zijn : 35 miljard, waarvan 12 miljard
of 34 % uit eigen
belastingen. In totaal verhuizen voor 16,8
miljard euro aan bevoegdheden, o.a. het arbeidsmarktbeleid,
naar de deelstaten, waardoor deze bijna evenveel krijgen als de
staat België. Eén detail: in het
regeerakkoord wordt met geen woord gerept over de datum van deze
verhuis. Is het voor deze legislatuur of voor de volgende ? De titel “Een nieuw België?”
beantwoordt hij met : Neen, eerder een ander België. De Copernicaanse
revolutie is uitgebleven. De deelstaten zullen uiteindelijk haast
evenveel geld hebben om beleid te voeren als België zelf, maar het echte
zwaartepunt, de sociale zekerheid, blijft federaal(p.70). In België veranderen dingen
alleen in eindeloos overleg, niet met Sturm und Drang. Dat laatste
is goed voor de achterban. Het boekje van Bart Verhulst is
dus een welgekomen en leuke aanvulling op de studie van Mark Van Den
Wijngaert.
We ronden af met “Zonder
woorden?”. Twee historici,
Paul Van Damme en Stijn Van de Perre,
geven hierin een rondleiding
door de Belgische geschiedenis in 53 items,die los staan van elkaar,
maar samen toch een goed beeld geven van wat zich afspeelde sinds 1830. Ze zochten 413 prenten bij
elkaar, zowel van Franstaligen als van Vlamingen. De Duitstalige pers
(Grenz Echo e.a.) zijn ze vergeten. De prenten zijn in gelijke mate
afkomstig uit verschillende tijdperken en belichten
zeer uiteenlopende aspecten : de politiek, het sociale leven,
economie en financiën, privéleven van koningen en politici.
De afbeeldingen komen uit kranten, week- en
maandbladen, specifieke
satirische tijdschriften,
historische werken, buitenlandse pers. Aangezien elke spotprent
tijdgebonden is en in principe slechts begrijpelijk voor tijdgenoten die
de context kennen, hebben de auteurs zowel de personen op de prent als
de achtergronden beschreven. Als de prent het belang diende
van een politieke partij, vakbond, zuil of andere belangengroep, wordt
dat ook geduid. De cartoonist werd en wordt vaak betaald door een
dergelijke opdrachtgever, bv. om kiezers te overtuigen. En dank zij de
pittigheid, visuele kracht, humor, satire
van beelden lukt dat vaak beter
dan met woorden. Zo speelt de karikaturist vaak ook de rol van
opiniemaker, partijpropagandist, aanklager van wantoestanden. De lezer zal in dit album meer
en minder geslaagde prenten tegenkomen. Ik pik er enkele uit die ik zelf
briljant vond : “L’entrée de Bart à Bruxelles”(2010),naar James Ensor,
“De intrede van Christus in Brussel”(1899). Er is geen gejuich voor Bart
De Wever. Wel veel angst op het gezicht van Di Rupo, misprijzen bij
Koning Albert, een Edvard Munch-achtige schreeuw bij Milquet(p. 13). De
angst voor De Wever komt nog eens aan bod in Paysage flamand (149). Verder is er de afschrikwekkende
oproep om niet voor de Communistische Partij te stemmen (39). Of “La parabole des aveugles” /
de parabel van de blinden, naar Breugel(p. 45), waarin de Franstaligen
de Vlamingen verweten achter het Vlaams Belang aan te hollen door de
splitsing van BHV goed te keuren. Pittig is ook de prent met
Camille Huysmans, die tijdens de oorlog de joodse diamantbelangen moest
behartigen in Londen en daar bijzonder goed voor beloond werd met een
diamant, auto, villa en vele Engelse ponden ( 129). Ook leuk : “De
Nationale Ramp van België”, een bankbiljet van 1.000 BF, bedacht door de
PVV, met Théo Lefèvre, hervormer
van de belastingen(137). Bitter zijn de prenten van de
Koningskwestie (164-165) : b.v. de intocht van Leopold III in Brussel,
met aan de ene kant een rij supporters en aan de overkant een even lange
rij mensen die met de rug naar de koning staan; verder toont men zijn
leven vol rouwprocessen en de tegenstellingen omwille van zijn persoon.
Karikaturen van prinses Lilian zijn weggelaten, hoewel ze destijds volop
in omloop waren. Behalve uit “L’entrée de Bart”,
blijkt ook uit een aantal
andere prenten de diepe angst en
afkeer van de Franstaligen voor een zogenaamde vervlaamsing van Brussel
: p. 59 (Eet meer Walen Fransquillons buiten), 61, 173. De ergste is dan
nog weggelaten : de bijna racistische FDF-affiche
met in gotische letters “Brüssel Vlaams? Jamais !”. De partij gaf
bewust de indruk dat alle Vlamingen collaborateurs van de nazi’s waren.
Het FDF heeft de prent trouwens nooit afgezworen. Ze is hier vervangen door een
mildere “Brüssel belge? Ça jamais!” en door “Heilige Vlaamse Grond” rond
Brussel (p. 61) Dankbare mikpunten zijn ook de
Kerk, de loge, justitie, het koningshuis, de schoolstrijd van 1879-1895
en van 1954-1958, de verkiezingen, Congo en Leopold II, het leger, de
bezetting, collaboratie, bevrijding, repressie, Vlaamse Beweging,
Agalev-Groen-Ecolo, vrouwenemancipatie, Koude
Oorlog, politieke schandalen. Aan één thema hebben de auteurs
zich nauwelijks of niet gewaagd : de migranten, hoewel hier genoeg
materiaal over bestaat. De prenten die er toch in staan, draaien rond de
pot. Hier hebben de auteurs hun fluwelen handschoenen aangetrokken. Ook
de sport is er niet bij.
Het register is bijzonder :
eerst de organisaties (partijen etc.), dan de afgebeelde personen,
vervolgens de plaatsen, daarna de tekenaars , ten slotte de media. Wie wil weten hoe Dehaene
achtereenvolgens geportretteerd werd, vindt dat in één oogopslag. Louis
Tobback, ook een dankbaar figuur voor zoiets, is er niet bij. De bibliografie bevat eerst
algemene werken over de geschiedenis van België, dan specifieke over
spotprenten en karikaturen, tenslotte bronnenpublicaties en websites. De auteurs hebben schitterend
werk geleverd. Eén opmerking voor de uitgever:
de kaft is veel te slap voor een album van dit formaat.
Referenties: 1.
Mark Van Den Wijngaert (red.),
Van een unitair naar een federaal België.
40 jaar beleidsvorming in Gemeenschappen en Gewesten
(1971-2011). Uitgeverij:
Vlaams Parlement en Academic
&
Scientific Publishers, Brussel, 2011.
242 p.; grafieken, tabellen, foto’s, bibliografie.
ISBN 978 90
5487 947 3; €
29,95. 2.
Bart Verhulst, Di Rupo I: een
nieuw België ? Uitgeverij Borgerhoff
&
Lamberigts, Gent, 2011. 72 p.;
bibliografie. ISBN
978-90-893-1257-0; € 7,95. 3. Paul
Van Damme – Stijn Van de Perre,
Zonder woorden? Een
geschiedenis van België in spotprenten. Uitgeverij
Pelckmans, Kalmthout, 2011.
228 p., karikaturen, indices, bibliografie.
ISBN 978 90 289 5988 0;
Jef
Abbeel,
januari
2012. | |||
Met onderstaande zoekmachine kunt u zowel zoeken op het www als binnen deze site en Histoforum
|