Het legioen
Het Romeinse leger telde tientallen legioenen.
Elk legioen bestond uit verschillende
onderdelen. Het kleinste onderdeel was een contubernium, bestaande uit acht man die samen
een tent deelden. Tien contubernia vormden samen één centuria van tachtig man.
De leider
hiervan heette een centurio, wat eigenlijk hoofdman over honderd betekent, omdat een
centuria oorspronkelijk uit honderd man bestond. Zes centuriën vormden samen een cohort en
tien cohorten een legioen.
Voeg hierbij de timmerlieden, smeden, landmeters, schrijvers,
artsen en boekhouders en je komt op een totale sterkte van zo'n 5.000 tot 6.000
man.
Aan het hoofd van een legioen stond de legatus (bevelhebber), bijgestaan door een
aantal stafofficieren, de tribuni. Het hoofd van het legerkamp was de praefectus
castrorum. (castra = legerkamp/fort)
|