home inleiding opdracht werkwijze bronnen beoordeling reflectie docent


Getijdenboek van Jean duc de Berry

een queeste naar de middeleeuwen
 

 
Kloosters
 
In de middeleeuwen trokken veel mensen zich terug uit de wereld om zich in alle rust aan godsdienstige taken te kunnen wijden. Zij vormden religieuze gemeenschappen waarin zij volgens een bepaalde regel samenleefden. Bekende regels waren die van Sint-Benedictus, Sint-Franciscus en Sint-Augustinus. Als zo’n gemeenschap zich echt afsloot van de wereld, spreken we van een klooster. Dit woord is afgeleid van het Latijnse ‘claustrum’ dat ‘afsluiting’ of 'omsloten plaats' betekent. 

De bewoners legden drie geloften af, die betrekking hadden op kuisheid, armoede en gehoorzaamheid. De eerste hield in dat zij zich zouden onthouden van contacten met het andere geslacht. Mannen en vrouwen vormden dan ook doorgaans afzonderlijke kloosters. De enige man in een vrouwenklooster was de priester die de zielzorg uitoefende en de sacramenten bediende. Met de gelofte van armoede deden de bewoners afstand van al hun privé-bezit; zij brachten al hun wereldse zaken onder in de gemeenschappelijke kas. Tenslotte beloofden zij gehoorzaamheid aan God, aan de regel van het klooster en aan hun overste

In de zesde eeuw ontstond een christelijke leefgemeenschap, die het voorbeeld werd voor alle kloosters die daarna in West-Europa gesticht zouden worden.

In 529 werd in Monte Casino in Italie een klooster gesticht door Benedictus van Nursia. Hier werd niet alleen met elkaar gepraat over het christendom, men probeerde ook op de manier van Christus te leven om zo het geloof ook in praktijk te brengen. De leefregel, die door Benedictus werd opgesteld en door alle monniken moest worden nageleefd, had tot doel op aarde de glorie van God na te streven. Dit doel kon bereikt worden door een eenvoudige en deugdzame manier van leven, die de monniken een bepaalde mate van heiligheid verschafte. Hierdoor konden zijn de glorie van God op aarde vertegenwoordigen.

De regel hield in dat hun leven gericht moest zijn op nederigheid, gehoorzaamheid en het beheersen van de hartstochten. In praktijk betekende dit dat niemand persoonlijk eigendom mocht hebben. Het klooster was geheel van de buitenwereld afgesloten, zodat de monniken alleen met elkaar te maken hadden en niet beïnvloed werden door hetgeen zich buiten de kloostermuren afspeelde. Wel stonden de poorten van het klooster altijd open voor gasten van buitenaf die onderdak, eten of bescherming zochten. De monniken hadden vaste tijden van gebed, ook 's nachts. Om de kloostergemeenschap van voedsel te voorzien, werkten ze op hun landerijen en hielden wat vee. De gemeenschap functioneerde volledig zelfstandig, ze bouwden zelfs hun eigen huizen. De monniken mochten het klooster nooit verlaten. Alleen op deze manier kon men, volgens Benedictus, een bepaalde graad van goedheid bereiken die kan leiden tot heiligheid. Deze Benedictijner leefregel werd later in vele West-Europese kloosters overgenomen. De groep religieuzen die deze leefregel naleefden, wordt de Benedictijner Orde genoemd.

De invloed

Na de val van het Romeinse Rijk (476 n.C.) bleef het lange tijd onrustig in West-Europa. De eeuwen die volgden, werden beheerst door de volksverhuizingen. De barbaarse volken die vanuit het oosten Europa binnenvielen, zochten allemaal een eigen plaats om te wonen. Uiteraard verliep dit proces niet zonder slag of stoot. Bestaande nederzettingen en steden werden geplunderd en hun bewoners verjaagd. Deze mensen moesten op hun beurt weer een nieuwe woonplaats zoeken. Het zal duidelijk zijn dat in een dergelijke situatie nauwelijks sprake kon zijn van een bloeiend cultureel leven. Op de eerste plaats, omdat men wel iets anders aan zijn hoofd had dan het maken van kunstwerken. Ten tweede had het zwervende bestaan van de volken tot gevolg dat nog nauwelijks grote bouwwerken werden uitgevoerd en andere kunstwerken alleen in klein formaat gemaakt werden, zodat ze makkelijk vervoerd konden worden.

Ook andere cultuuruitingen zoals literatuur, filosofie en zelfs het christelijk geloof raakten steeds meer op de achtergrond. Op allerlei terreinen ging daarom veel kennis verloren. Deze periode wordt wel de Donkere Eeuwen genoemd.

De barbaarse volken hadden nog een heidens geloof en toonden geen respect voor de christelijke gemeenschappen. Een groot aantal monniken en kluizenaars verliet daarom het onrustige vasteland en trok zich terug in Ierland en Engeland. Deze groepen gelovigen stichtten gemeenschappen, waardoor de christelijke cultuur vooral in dit gebied bewaard bleef.

De onrusten in Europa duurden voort tot ongeveer 700 n.C. Vanaf die tijd werd langzamerhand orde op zaken gesteld onder leiding van een machtig en invloedrijk geslacht, namelijk dat van de Karolingers. De bekendste uit die familie was Karel de Grote, die het Karolingische Rijk enorm wist uit te breiden. Door het herstel van de rust in Europa keerden vele monniken terug naar het vasteland om het christendom opnieuw in West-Europa te verspreiden. Er werden vele kloosters gesticht die allemaal de Benedictijner Leefregel overnamen.

In de kloosters werden scholen opgericht, die in het kersteningsproces een enorm belangrijke rol hebben gespeeld. Die scholen waren niet alleen voor de monniken toegankelijk, maar ook voor leken. Deze geschoolde mensen kregen natuurlijk allemaal een bestuurlijke functie, omdat zij konden lezen en schrijven en geestelijk goed ontwikkeld waren. Op die manier kreeg het christendom een enorme invloed op de samenleving.

De kloosters waren niet alleen een bron van (christelijke) kennis, maar ook van grote economische welvaart. De monniken werkten hard op het land, maar zij verbruikten weinig van hetgeen ze produceerden door hun eenvoudige leefwijze. Wat overbleef werd verkocht aan de omringende dorpen en steden. Op die manier verwierven de kloosters een enorme rijkdom, die werd opgeëist door de leider van het klooster, de abt, omdat de monniken geen persoonlijk bezit mochten hebben. De abten van de kloosters kregen hierdoor veel aanzien door hun rijkdom en hun macht. Wereldse machthebbers wilden ook profiteren van deze rijdkommen en gingen zich met de kloosters bemoeien. Ze wisten door te dringen in de kloosterorganisaties door bevriende abten te benoemen. De Benedictijner regel raakte steeds meer op de achtergrond en het belangrijkste doel van het klooster werd het verharen van rijkdom en macht onder een religieuze dekmantel.

Natuurlijk kwam op deze ontwikkeling een reactie vanuit serieuzere christelijke kringen. In 910 werd op het landgoed Cluny in Bourgondië, in Frankrijk, een nieuw klooster gesticht. Deze kloostergemeenschap keerde weer terug naar de oorspronkelijke leefregel van Benedictus van Nursia. Vanuit dit klooster werden andere kloosters hervormd. Het klooster van Cluny werd direct onder het gezag van de paus geplaatst, zodat inmenging van wereldse leiders onmogelijk was en van buitenaf toezicht gehouden kon worden op het naleven van de regels.

De oorspronkelijke Benedictijner regel werd een klein beetje gewijzigd. Alle monniken die daar geschikt voor waren, moesten priester worden en hoefden geen lichamelijk werk meer te verrichten. Hun bezigheden bestonden enkel uit gebed en studie. Vooral het laatste heeft grote invloed op de ontwikkeling van de wetenschappen gehad. De kennis die tijdens de volksverhuizingen verlogen was gegaan, werd in de 10e en 11e eeuw weer langzaam opgebouwd. Het studiemateriaal bestond namelijk hoofdzakelijk uit geschriften uit of gebaseerd op de Klassieke Oudheid.

Tevens heeft de hervormingsbeweging van Cluny grote invloed gehad op de ontwikkeling van de beeldende kunst en de architectuur. Rond het jaar 1000, dus ongeveer 100 jaar na de oprichting, had het klooster ruim 1000 grote en kleine kloosters onder haar gezag. Dit gegeven is van groot belang voor de Europese architectuur-geschiedenis. Met het geld dat deze kloosters bijeenbrachten, door werk maar ook door de vele schenkingen, werden nieuwe kerken en kloosters gebouwd. Voor het eerst sinds de val van het Westromeinse Rijk werd weer op grote schaal de bouwkunst bedreven. De bouw van kerken en kloosters had bovendien een opleving van de beeldhouwkunst tot gevolg. De kerken werden immers versierd met monumentaal beeldhouwwerk. Ook andere kunstvormen kwamen tot bloei in de vroege Middeleeuwen door toedoen van de kloosters.

Monniken, maar ook leken die bij de monniken woonden, specialiseerden zich in het kopiëren  (overschrijven, boekdrukkunst is nog niet uitgevonden) en illustreren van handschriften. Verder waren ze bedreven in het emaille- en edelsmeedwerk, weven en tapijtknopen, klokkengieten, boekbinden, glasblazen en pottenbakken.

De rijkdom van de kloosters komt in deze periode niet toe aan de abt, maar aan de kerk. Het werk in dienst van God kan daardoor met grote luxe voor en ter ere van God omgeven worden. Doordat alle kloosters met elkaar verbonden zijn door hun afhankelijkheid van Cluny, vertonen de gebouwen en kunstwerken stilistisch vele overeenkomsten. De stijl die tussen 1000 en 1200 ontstaan en verspreid is, wordt Romaans genoemd.

Ook de Gotiek is vanuit de kloosters ontwikkeld en verspreid. Abt Suger in Saint Denis en de orde van de Cisterciënzers liet over heel Europa haar kloosters in gotische stijl bouwen.

Sites