Werken in het veen
In
1901 schreef C Reijntjes in Voorheen en thans, schetsen uit het dorp Zevenhuizen
over de turfgraver:
Wanneer de Winter geweken is en Paschen
in't land komt, begint er leven en beweging te komen onder de arbeidende klsse
van Ons Dorp. Want dan begint het veenwerk. Naarmate de venen te Zevenhuizen in
den loop van de jaren afnamen, begon er natuurlijk ook gebrek aan werk te komen.
Vele huisgezinnen vertrokken voor en na andere streken, waar "veen aan
snee" kwam; maar toch het merendeel der arbeiders bleef en- zich naar
tijd en omstandigheden schikkende, trekt men omstreeks Paschen met pak en en zak
naar Stadskanaal, Nieuweroord, Nieuw-Amsterdam, Erica en Schoonoord. Het getal
vertrekkende turfgravers kan men jaarlijks wel op 400 schatten, d.i. ongeveer
1/5 deel van de geheele bevolking en de opening van de veencampagne veroorzaakt
hier dus eene ware volksverhuizing.
Al zijn de gouden dagen voorbij, waarin een veenwerker om middag 3 1/2 a 4
gulden had verdiend en voor een rijksdaalder pas "in de lucht wilde
kijken" toch verdient hij nog een aardigen stuiver.
De turfgraver begint zij dagwerk reeds voor de zon het aardrijk komt beschijnen
en eindigt omstreeks de middag. Hij is dan bijzonder matineus. In de gouden
dagen van de turfgraferij te Zevenhuizen was het een wedstrijd, wie het eerst
aan het werk was en daaruit is in later jaren de zonderlinge gewoonte ontstaan
onder de arbeiders, welke bij den boer werk moeten zoeken, punctum om 1 uur het
werk te eindigen. Zoo maakt hij dan in den wintertijd, als er op het veld nog
iets verricht kan worden, ook maar zeer korte dagen, n.l. van "licht
worden" tot een uur. Dat vele landbouwers met deze methode niet gediend
zijn, hoeft niet gezegd te worden.De Veenarbeiders moeten zwaar werken;
gewoonlijk zijn het stoere, dappere lui, voor wie men den hoed moet afnemen. Den
Veenarbeider gebruikt zijne koffie en zijn brood op het veld. Over een vuurtje
boven het veen aanglegd, kookt hij de koffie. Het is bekend, dat door
onvoorzichtigheid; waarmede maar al te vaak met vuur werd omgesprongen, groote
stukken veen in vlammen opgingen of turfhoopen tot asch verteerden. Hij is voor
geen kleintje vervaard en spreekt van eene wandeling van Zevnhuizen naar
Schoonoord of Nieuw-Amsterdam als van een alledaagsch ding.
Het tegenwoordige geslacht de Turfgravers heeft het trouwens in de dezen
oneindiger moeilijker dan de voorouders; toen in de gulden tijden tijdens het
werk bij huis was en de venen van Zevenhuizen nog volop te verdienen gaven.
De Turfgraver valt bij naderre kennismaking niet af. Hij bezit eene vrij goede
dosis gezond verstand en is over 't geheel de leer toegedaan, dat het hemd nader
is dan de rok, een karaktertrek, die zeker uit den moeilijken strijd om het
bestaan is ontsproten en die dan ook op den echten Zevenhuister Turfgraver een
eigenaardigen stempel drukt.
De Zevenhuisters weten zeer goed, dat hun Dorp niet in een al te besten reuk
staat- vroeger waren snij- en vechtpartijen aan de orde van den dag. De annalen
van de rechtbank te Groningen zullen daaromtrent genoeg bijzonderheden bevatten.
Maar naarmate de beschaving in deze streken doordrong, deed zij ook hier
weldadigen invloed gevoelen en thans behoren baldadigheden en vechtpartijen tot
de zeldzaamheden. Ja, ik ga niet te ver door te beweren, dat Ons Dorp eene
groote mate van rust en veiligheid aanbiedt, als alle andere dorpen.
Voor dat de Turfgraver, die met vrouw en kroost gezegend is, naar de vreemde
gaat, heeft hij het zeer druk. Want eerst moet tuin of land omgespit worden;
opdat moeder, de vrouw, de noodige aardappels of stamboonen kan verbouwen. Er is
hem dus alles aan gelegen, dat de Winter vroeg eindigt. Duurt deze lang dan
moeten alle handen mee helpen, om op tijd klaar te komen, zelfs die der vrouwen.
Vrijdag of Zaterdag voor Pinksteren komt de Turfgraver terug met een aardig
sommetje; wanneer ten minste het gure voorjaarsweer en de koude in zijne keet op
het turfveld hem niet eerder eene ziekte op den hals hebben gehaald, om dan op
de Pinkstermarkt te Leek 1 of 2 biggen te koopen, die, gemest, dienen om in den
Winter te worden verkocht voor de noodige “ongelden".
Is het Turfgraven afgeloopen, dan verandert de Turfgraver in boerenarbeider en
trekt “naar de klei" om koren te zichten. De landbouwers van het
Hoogeland kunnen het getuigen en zien de Zevenhuister arbeiders gaarne als goede
werklieden verschijnen. Zoo komt eindelijk de Winter en daarmede een tijd van
welverdiende rust. Dan volgen ook wel eens kwade dagen, vooral; wanneer de
verdiensten niet te ruim zijn geweest; maar de welbekende liefdadigheidszin
helpt in de moeilijkste gevallen. Alles te zamen genomen kent de Zevenhuister
Turfgraver geene armoede en steekt gunstig af bij den arbeidenden stand van
elders. Veelal bezit hij eene geit, een schaap, soms eene koe. Nergens zullen de
socialisten minder succes van hun werk hebben dan hier. Wij weten hier pas, wat
socialisten zijn, alleen komen van buiten daaromtrent onbestemde geruchten tot
ons. De ouden van dagen leven meestal in ruste op een plekje gronds in eene
bescheidene woninge, een en ander door zorgzame vlijt geheel of gedeeltelijk
overspaard. Zij begonnen met een stuk heidegrond en met eene plaggen hut, later
vervormd tot een woonhuisje van steen en hout met een flinken tuin of een kampje
land. Eene koe ontbreekt zelden. Hij voelt zich gelukkig in zijn kleinen kring,
hij bewerkt zijn akker, zamelt zijne aardappelen en rogge in en trekt minachtend
de schouders op, als men hem wijs wil maken dat hij het “min” heeft. Want
hij gevoelt dat dit niet waar is. De Turfgraver in ruste ziet meesmuilend neer
op het jongere geslacht en de veranderde tijdsomstandigheden; zeer zeker loopt
naar zijne meening de wereld op 't eind van haar dagen met al die nieuwerwetsche
zaken als locomotieven, spoorwegen, stoombooten telegrafen en dergelijke,
waarvan hij het rechte niet begrijpt, wat hem trouwens niet euvel te duiden is.
Op zijn “stee” leeft bij onbezorgd en zonder beslommeringen voort; eene mate
van rust genietende, die hem menig rijk stedeling zal benijden.
Het veen in Zuid-Oost Drenthe
Het begin van de ontginning
Schoolplaat van R.Prins, vervening in Zuid-Oost Drenthe in de jaren twintig
Hier wordt het veen machinaal afgegraven, het zogenaamde baggelen. De arbeiders scheppen de baggerturf op een jacobsladder. De machine vermengt deze turf met water en spreidt dit mengsel uit op het zetveld (de bak links). Daar wordt het gedroogd en vervolgens in turven verdeeld. Deze turfsoort is hader dan steekturf.
De Weerdingervenen (Weerdingermarke, Weerdingerveen) werden ontgonnen vanaf 1872. In dat jaar sloten de Markegenoten van Weerdinge en de stad Groningen een overeenkomst, waarbij Groningen zich verplichtte tot de aanleg van een mond (een kanaalverbinding) vanuit het Stadskanaal tot tien meter in de Weerdinger Veenen. De eigenaren kregen het recht van doorvaart tegen betaling van "inlaat - en doorvaartgeld" aan de stad Groningen. Na de aanleg van deze mond kon het Weerdingerveen door middel van kanalen en wijken open gelegd worden. De Weerdingermond werd als Hoofdkanaal A (Weerdingerkanaal) doorgetrokken in de venen. De hoofdwijken werden haaks op dit kanaal gegraven.
In 1875 werd er een overeenkomst gesloten tussen de veeneigenaren verenigd in 'Het Emmer-Compascuum' en de stad Groningen over het doortrekken van het Stadskanaal naar Ter Apel. Toen kon ook het veen in Emmer-Compascuum, Emmer-Erfscheidenveen en het Smeulveen aan snee worden gebracht.
Rond de eeuwwisseling bestond het dorp Nieuw-Weerdinge feitelijk uit vier delen, Nieuw-Weerdinge, Weerdingerveen, Weerdingermarke en Weerdingermond.
De arbeiders
Het veen kende drie soorten arbeiders:
Het keren van de turf was een karwei waar het hele gezin aan mee deed.
Vooral na 1880 nam de bevolking van Nieuw Weerdinge snel toe, terwijl er in de buurt van Emmer Compascuum en Emmer Erfscheidenveen nog maar een tiental veenketen stonden waar de eerste pioniers zich in hadden gevestigd. Omtrent de aantallen arbeiders zijn gegevens bewaard gebleven. In 1889 hadden 6 verveners 131 seizoenarbeiders of ook wel vreemden genoemd aan het werk:
vervener |
aantal arbeiders |
ze werkten in: |
P.Nieman |
37 |
Weerdingermarke |
P.Beugel |
33 |
Weerdingerveen |
L.Bosma |
20 |
Weerdingermarke |
D.Bakker |
14 |
idem |
H.Joling |
17 |
idem |
J.Bakker |
10 |
idem |
Vijftien van deze personen kwamen uit Drenthe, namelijk 6 uit Ruinen, 3 uit Hoogeveen, 3 uit Roden en 3 uit Odoorn. Uit Friesland kwamen 65 personen waarvan 31 uit Haulerwijk. Ook De Wilp, een grensplaats tussen Groningen en Friesland, was met 15 personen goed vertegenwoordigd. Verder waren er uit Makkinga en Marum elk 6 afkomstig. Uit de provincie Groningen kwamen 40 personen hun boterham in Nieuw Weerdinge verdienen. Hiervan kwamen er 5 uit Onstwedde.
In 1890 kwamen 168 vreemden in het veengebied van Nieuw Weerdinge werken. Dezelfde plaatsen waren nu weer vertegenwoordigd, waarbij opviel, dat De Wilp nu 25 en Ruinen 18 personen "leverde". Bovendien kwamen er nu ook arbeiders uit Zevenhuizen (12), Zuidbroek (5) en uit het Duitse Ost Friesland kwamen 3 arbeiders hun geluk in Nieuw Weerdinge beproeven. Er kwamen ook steeds meer veenboeren in onze richting. Het complete lijstje anno 1890 ziet er als volgt uit:
naam |
aantal arbeiders |
veengebied |
P.Nieman |
27 |
Weerdingermarke |
Jan Holt |
8 |
Weerdingermarke |
Jan Dijk |
4 |
Ter Apelkanaal |
H.Joling Hzn. |
4 |
Emmen |
H.Nijmanting |
13 |
Weerdingermarke |
J.Joling Wzn. |
6 |
Weerdinge |
A.Dams |
4 |
Gasselternijeveen |
B.Beugel |
7 |
Weerdingermarke |
Joh.Leutscher |
13 |
Weerdingermarke |
Sale van Veen |
6 |
Weerdingermarke |
H.Joling |
20 |
Weerdingermarke |
A.Timmerman |
6 |
Ter Apel |
H.Boscher |
8 |
Stadskanaal |
Ph.Lindeman |
16 |
Weerdingermarke |
D.Bakker |
8 |
Weerdingermarke |
P.Beugel |
12 |
Weerdingermond |
G.Bosman |
6 |
Weerdingermarke |
De grote staking
In 1888 vond er in Zuid-Oost Drente een grote veenarbeidersstaking plaats, waaraan zo'n 1200 arbeiders deelnamen. Het centrum van de staking was Nieuw-Amsterdam. Het ging tijdens deze staking niet alleen om hogere lonen, maar ook om de gedwongen winkelnering waaraan men een einde wilde maken. Arbeiders werden veelal niet uitbetaald in geld, maar in bonnen die zij konden besteden in de winkel van de vervener, die zo twee keer aan de arbeider verdiende. De grote verveners gaven uiteindelijk toe en betaalden voortaan 'geld in 't veld'. Maar pas in 1907 werd de gedwongen winkelnering wettelijk verboden, al was het ook daarna nog niet volledig verdwenen.
Het einde van het veen
Na de Eerste Wereldoorlog stortte de turfnijverheid in. De slag met steenkool kon niet worden gewonnen. Ooit werden er in Emmer-Compascuum dagelijks zo'n 60 schepen bevracht. In 1921 nog slechts 4 of 5 en er lagen in Emmer-Compascuum 400 schepen op lading te wachten. Dit leidde uiteraard tot grote onvrede. Op 10 april werd massaal onverkoopbare turf in het gebied Nieuw-Weerdinge, Emmer-Compascuum en Emmer-Erfscheidenveen in de brand gestoken. De daders (arbeiders of verveners is niet duidelijk) werden nooit gepakt.
Vanaf 1924 verlieten veel veenarbeiders Zuid-Oost Drente en trokken naar elders. Populair waren Philips in Eindhoven, de mijnen in Limburg , de Enka in Ede en de textielindustrie in Twente. Zo trokken in de periode 1924-1934 1700 gezinnen (10.000 personen) weg uit Emmen, waarvan 209 naar Limburg en 502 naar Twente.
Zie ook: werken in het veen
Bronnen: