Surhuisterveen
wordt ook wel ’It Fean’ genoemd. Het bestond
oorspronkelijk uit niets meer dan woeste
onbewoonde veengronden ten zuiden van het dorp
Surhuizum in de grietenij Achtkarspelen. Het
veen dat hier lag was voor het grootste gedeelte
hoogveen. Tussen de hoogveengebieden van het
tegenwoordige Harkema-Opeinde en die van
Surhuisterveen lag, meer westelijk, ook nog een
laagveengebied dat, nadat het was uitgebaggerd,
een meertje, de "Wijde Pet", achterliet.
In de zestiende eeuw kwam er steeds meer
interesse in turf als brandstof en de venen
begonnen van belang te worden voor speculanten
en beleggers. In 1517 kocht Tjaard van Burmania,
Ridder in de Hove van Friesland van het convent
te Buweklooster een deel van de venen. Deze
lagen aan de Lits (bij Rottevalle) ten zuiden
van Surhuizum. Burmania vermeerderde dit bezit
nog, doch ook andere kopers daagden op. Het
blijkt dat er in 1530 zelfs turfgravers voor het
Convent zelf aan het werk waren. Om de venen
enigszins bereikbaar te maken, had het
Gerkesklooster een kleiweg naar het zuiden doen
aanleggen, die waarschijnlijk de Friese Dijk van
tegenwoordig is. Er was echter meer nodig dan
een weg. De afvoer van de turf moest
hoofdzakelijk per schip geschieden en Burmania
sloot dan ook al spoedig met het klooster een
overeenkomst om een vaart te graven naar
Rottevalle "so breed, datter twe schuyten neffen
den anderen moegen vaeren". Van een eigenlijk
dorp Surhuisterveen is echter in de zestiende
eeuw nog geen sprake. Het klooster werd in 1580
verwoest.
Naast de "Oude Vaart" werd in 1648 de Nieuwe
Compagnonsvaart gegraven naar het Kolonelsdiep
en deze had vandaar verbinding met Buitenpost.
De nederzetting werd nu ook al meer en meer een
dorp. In 1723 wordt het "door sijn turven
vermaard" genoemd en in 1787 wordt ervan gezegd
dat het bestond uit "een groote menigte van
huizen, die alle langs de Veenster Vaart, in een
vermaakelijke en lommerijke plaats, midden in de
hooge veenen is gesticht". Anders dan
tegenwoordig, moet het ook wat natuurschoon
betreft niet onaantrekkelijk zijn geweest. Wij
lezen tenminste van met bomen beplante wegen,"
en er is alom in de velden een groote menigte
van haazen, patrijzen, en ander klein wild".
Surhuisterveen in 1903
Doopsgezinden
De eerste nederzetters waren
doopsgezind en kwamen rond 1570 naar het dorp.
In de beginjaren van het dorp was een kwart tot
een derde van de ‘Feansters’ doopsgezind.De
Mennonieten hebben een blijvend stempel op het
dorp gezet, dat zelfs tegenwoordig nog niet
geheel is uitgewist. In 1614 is er al een
Doopsgezinde Gemeente en in 1645 wordt de eerste
Doopsgezinde kerk door een nieuwe tweede
vervangen. In 1685 werd een nieuwe vermaning
gebouwd, tegenover de huidige kerk die in 1804
werd gebouwd. Of de eerste gemeente door een
vermaner of door een leraar werd bediend is niet
bekend. De eerste mocht niet de Doop en het
Heilig Avondmaal bedienen. Hij was dikwijls een
gewoon lid van de gemeente.
De Mennonieten waren in die
tijd in meerdere secten verdeeld. Surhuisterveen
had zich bij de zogenaamde Waterlanders
aangesloten en was dan ook in 1647 op de
"Kerkelijke Handeling" (een synode) van de
Waterlanders in Amsterdam vertegenwoordigd. Men
nam leven en leer nog steeds ernstig in de oude
Doperse geest op. De leraar moest de gemeente
opwekken niet mee te doen aan pracht en praal,
aan weelde en overdaad, vooral bij bruiloften en
maaltijden. Ook mochten werken des vleeses, als
"droncken drincken, iedelheyt, dansen,
lichtvaerdigheyt, kyven, vechten en
diergelijcke" niet door de vingers worden
gezien. In 1695 werd de Friese Doopsgezinde
Sociëteit te Leeuwarden gesticht. Deze heeft
veel voor de Mennisten en hun gemeenten gedaan.
Surhuisterveen had toen, volgens opgave, 31
leden. Zeker een klein getal vergeleken bij de
130 in de opgave van 1723.
De
vermaning (Doopsgezinde kerk) in Surhuisterveen
In het begin van de 18de
eeuw kreeg Surhuisterveen te maken met de
gevolgen van de
vervolging van Doopsgezinden in het buitenland.
Van deze vervolgden verbleef er negen jaar lang,
van 1720 tot 1729, een groep in deze veenkolonie
met haar sterke Doopsgezinde inslag. Het ging
hier om geloofsgenoten uit Schwarzenau
(Duitsland), die zich in 1708 hadden laten dopen
in de rivier de Eder. Leider van de groep was de
toen 26-jarige molenaar Alexander Mack, uit
calvinistisch milieu afkomstig. Toen in de loop
der jaren de vervolgingen die in Zwitserland
onmenselijke vormen aannamen, zich ook over de
grens uitbreidden, zag deze groep zich
genoodzaakt Schwarzenau te verlaten. Men werd in
Surhuisterveen opgenomen. Hun
Godsdienstoefeningen hielden zij in een
bijzonder huis tegenover de Doopsgezinde
Pastorij. Zij bedienden de doop bij
onderdompeling in een heldere plas te Kortwoude.
De groep
van Mack is in 1729 scheep gegaan op de "Allen"
en bereikten na een voorspoedige reis
Pensylvanië. Ze vonden daar enkele Duitse
geloofsgenoten, die zich bij hen aansloten en
Mack als hun leider erkenden. Zij vormden daar
de "Church of the Brethren".
Janke Ellerts Wijnalda
In de doopsgezinde kerk van
Dantumawoude is
Janke Eilerts Wijnalda
op
donderdag 3 juni 1734 gedoopt. Janke was de
dochter van
Ellert IJettes Wijnalda (
Leeraar
der doopsgezinde tot zúiderhúisterveen) en
Ebeltie Foekes Oenema tot
Bottinga. Janke trouwde in Damtumawoude met
Johannes Douwes
uit Surhuisterveen.
Ellert Wijnalda
Ellert Wijnalda
was een leraar die niet (officieel) gestudeerd had. Hij
diende de gemeente van 1745 - 1794, als opvolger
van Jan Thomas. Hij heeft, aldus
de website over de geschiedenis van de
doopsgezinden kerk in Surhuisterveen, het
doopregister met duidelijke en mooie hand
bijgehouden. Beroepen in 1745 kreeg hij vrij
wonene, turf en zoveel penningen, "als de
dyakenen vande leden inforderden en geen land
toe".
Over zijn intrede op 27-06-1745 zegt
hij in het
gemeenteboek:
‘En de dag doe ick mijn intreed deed was den 27 Júnij 1745
wierd hier drieemaal gepredickt door Age Winnalda úit
Micha 7. vs.
4 ter
bevestiging en ick Eildart Winnalda úit
2 Correnten 4 vers 5 tot intreed en
Hans Bakker uit Mattheus 5 vs 20 den Eene was leeraar tot Harlem den ander tot
Woudend en ik voor dezen tot Kollommerzwaag het eene was mijn broeder en de
ander mijn neef’.
Micha 7 versie 4
De deugdzaamste van hen is als een
doornstruik, de oprechtste is erger dan
een stekelhaag. De dag van straf, door
uw wachters aangekondigd, is gekomen, en
het volk is in beroering! |
Tweede brief aan de
Korinthiërs 4 vers 5
Wij verkondigen niet onszelf, wij
verkondigen dat Jezus Christus de Heer
is en dat wij omwille van hem uw
dienaren zijn.
|
Matteüs 5 vers 20
Want ik zeg jullie: als jullie
gerechtigheid niet groter is dan die van
de schriftgeleerden en de farizeeën,
zullen jullie zeker het koninkrijk van
de hemel niet binnengaan. |
Het zal
waarschijnlijk een lange dienst zijn
geweest, want de preek die zijn broer Age bij de
inwijding van de vermaning in Buitenpost hield
was 46 bladzijden lang (zie hieronder).
Bron:
Doopsgezinde gemeente Surhuisterveen
Age WijnaldaSir Age Wijnalda, de broer van
Eilert Wijnalda, is geboren te Dokkum op 17
oktober 1712 en overleden op 19 oktober 1792 als
'rustend leeraar bij de Doopsgezinden te
Haarlem'. Hij
is in 1754 geridderd
in Herrenhausen (Hannover)
door
de koning van
Groot-Brittannië voor
diensten verleend aan
de kroon. Niet duidelijk is waarvoor. Ook
onduidelijk is of het hier gaat om koning
William II of George II (Hannover) 1683-1760.
Hij was de stichter van de
"Doopsgezinde Schaar".
Hij liet, volgens Cornelis de Koning,
'zulk eene eervolle nagedachtenis na, dat, toen
zijn vriend
Adriaan Loosjes Pz. een fraai afbeeldsel
van hem door Is. de Wit Jz. liet graveeren, hij
daaronder het volgende bijschrift voegde:
De eenvouwdige Ernst en Deugd schijnt nog van't
aangezigt
Des grijzen Leeraars af, die, als een eerlijk
Christen,
Der Doopsgezinden Schaar geleerd heeft en
gesticht,
Vervreemd van ijdele eer en waangeleerde twisten
....
Wie ziet dat grijze hoofd in zo verheven licht
En voelt geen stil ontzag voor dien geliefden
Vader?
Die derft en Menschlijkheid en Christlijkheid te
gader.'
Portret
op 28-03-1792 gemaakt door
Wybrand Hendriks (ad
vivum delineavit). De scultuur is van
de hand van
Izaak de Wit Jszn 1744-1809.
Doopsgezinde kerk, Grote Houtstraat &
Peuzelaarsteeg & Frankestraat, Haarlem
Age was in 1778 een van
de eerste leden van het
Teylers Eerste genootschap (Teylers
Godgeleerd Genootschap).
Dit theologisch
genootschap was opgericht als een van de
resultaten van het testament van Piter Teylers
van der Hulst. Het testament had bepaald dat er
twee remonstranten en drie baptisten zitting in
moesten nemen. Omdat er zes leden moesten zijn,
benoemde de eerste vijf een zesde lid, een
baptist.
Age kreeg zijn opleiding
aan het Remonstrants seminarie in Amsterdam en
diende van 1733-1736 in het Duitse Emden, waarna
hij naar Haarlem verhuisde. Hij bewoonde
het buitenverblijf Sparenrust aan het Spaarne en
had een huis in de Schagchelstraat.
Antonie Lodewijk
Koster (1859-1937), links is het buiten
Sparenrust.
Toen in Buitenpost de
eerste Doperse Vermaning in gebruik werd genomen
hield Age Wijnalda, leraar te Haarlem, op
19-07-1742 de
inwijdingspreek, liefst 46 bladzijden lang. Zijn
leerrede naar aanleiding van psalm 26 vers 8 had
als thema: "Davids liefde tot Gods huis". Die
preek is in druk verschenen en is een van de
weinige dingen die bewaard zijn gebleven van de
geschiedenis der Dopers in Buitenpost.
Psalm 26:8
HEER, het
huis waar u woont heb ik lief,
de plaats waar uw glorie verblijft.
|
Davids liefde tot Gods Huis, overwoogen
en getoond in eene leerreden over psalm XXVI: 8,
gedaan ter inwydinge van de nieuw gebouwde
vergaderplaats der Doopsgezinden te Buitenpost
in Vriesland / aldaar uitgesprooken den 19den
Augustus, 1742, door Age Wynalda
(Tresoar, F 3085).
Gezina Wijnalda en
Jan NieuwenhuizenGezina Wijnalda, de zuster van
Eilert Wijnalda, werd geboren op 21 juni 1722 in Dokkum. Zij
trouwde op 9 mei 1751 met Jansz Nieuwenhuizen
(1724-1806) en overleed op 23 mei 1787. Onder alle voorname mannen die in
Haarlem zijn geboren deed niemand aan het
'gansche Vaderland zulk eenen uitstekenden en
wijduitgestrekten dienst, dan de beroemde en
door zijne Christelijke deugden
vereerenswaardige Stichter der
Maatschappij Tot
Nut van 't Algemeen.
Jan Nieuwenhuijzen,
geschilderd door Adriaan de Lelie.
Jansz was de zoon van Maarten
Jansz Nieuwenhuyzen, Christenleeraar bij ene
Doopsgezinde Gemeente en Grietje van Dalen.
Jansz was boekhandelaar en woonde op het
'verwulft van de Groote Houtsraat opkomende aan
de regterzijde.' Hij behoorde niet tot de
regenten. Als Doopsgezinde mocht hij geen
openbare functies bekleden. Hij had ook niet
gestudeerd. Bij de Doopsgezinden werd voorganger
degene die deugdzaam en kundig was, ook al had
hij geen theologie gestudeerd. Mogelijk heeft
hij onder invloed van zijn zwager Age gekozen
hebben voor het “leraarschap”. Eerst in
Haarlem, daarna in Middelharnis en
Aardenburg en
vanaf 1771, hij was toen 56 jaar, in
Monnickendam gekomen.
In de Grote Kerk van
Monnickendam bevindt zich een grafgedenkteken
van Jan Nieuwenhuyzen. Op het Noordeinde no. 13,
de vroegere Nuts- kleuterschool, is boven de
deur zijn beeltenis in steen aangebracht.
Jan Nieuwenhuyzen was
voorganger van de Doopsgezinde gemeente in
Monnickendam en zijn bekendheid dankt hij aan
zijn initiatief om een vereniging op te richten,
de huidige Maatschappij tot Nut van ’t algemeen
(1793).
Zij hadden drie kinderen, Age,
Margaretha en Martinus, van wie bij zijn sterven
alleen Margaretha nog in leven was. Hun zoon
Martinus (* 9 december 1759 in Middelharnis)
studeerde geneeskunde aan de universiteit
(Akademie) van Harderwijk waar hij drie jaar
studeerde, waarna hij naar Franeker verhuisde
waar hij op 9 december 1784 doctor in de
geneeskunde werd. Hij trouwde in 1789 met
Anna Maria Herdingh (14-10-1765
in Haarlem- 3-7-1813 in
Haarlem) en
overleden op 6 maart 1793. Uit dit huwelijk:
Gesina Geertruida Nieuwenhuijzen, geboren in
1790 en overleden op 22-05-1860. Getrouwd op
30-04-1817 met Jan Renier Goteling Vinnis,
geboren in 1789. Gesina werd op26-07-1817
benoemd tot regentes van het weeshuis der
doopsgezinden. Martinus en Anna hadden ook nog
een zoon.
Martinus Nieuwenhuyzen
1759-1793
Jan Nieuwenhuizen en zijn vrouw Gesina Wijnalda
hebben twee naast elkaar gelegen graven in hun
bezit in de grote kerk in Monnickendam.
Hij werd op 3 juni 1806 in
graf nr 6 op
grafrij 1
begraven.
Een aantekening in het begraafboek luidt:
'De twee graaven zijn versegelt voor altoos,
mits dat de lijken van Marie Nieuwenhuijzen,
dogter van Jan Nieuwenhuijzen en haar man D.W.
van Sittert komende te overlijden daar in
begraven morgen worden'.
Bron: Cornelis de Koning,
Tafereel der stad Haarlem en derzelver
geschiedenis, deel IV, uitgegeven in
Haarlem, bij A. Loosjes in 1808.
Johannes Douwes
was de overgrootvader van
Bieuwkjen
Johannes Wijnalda, de vrouw van Gerrit Hendriks van der Kaap.
ReferentiesGeysbeek, Pieter Gerardus
Wisen (1823). Biographisch, antlhogisch en
critisch woordenboek der Nederduitsche dichters.
Amsterdam: C.L. Schleijer
Helsloot, P.N.: Martinus
Nieuwenhuyzen; pionier van onderwijs en
volksontwikkeling (Edam, 1993)
http://www.doopsgezindsurhuisterveen.nl/naamlijst_leden_1730___1858.htm
http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=nieu021