Presentatievaardigheden Tips voor het maken van een goede presentatie en een rubric als hulpmiddel voor het beoordelen van een presentatie. |
Albert van der Kaap, Enschede, albert@vanderkaap.org
Presentatievaardigheden
Hoe maak je een goede presentatie?
1. De voorbereiding
Stel je zelf om te beginnen de
volgende vragen:
-
Wie zijn je toehoorders?
-
Welk effect wil je bereiken?
-
Hoe stem je de boodschap optimaal af op doelgroep en doel?
2. De structuur
Je kunt je presentatie op verschillende manieren
opbouwen, maar welke manier je ook kiest zorg er telkens
voor dat je publiek aan het begin duidelijk maakt wat ze
van je presentatie kunnen verwachten en hoe je
presentatie is opgebouwd.
Hierbij geldt het KISS principe.
KISS staat voor Keep It Simple Stupid! Het is een
ezelsbruggetje dat je voor elke presentatie kunt
gebruiken. Breng je boodschap zo eenvoudig mogelijk
over: beperk je tot de kern en gebruik gewone
mensentaal.
Je kunt voor de structuur
bijvoorbeeld kiezen uit de volgende mogelijkheden:
Kop-Romp-Staart Kop
-
De kop is het begin, hier geef je een inleiding op het onderwerp en een overzicht van wat je gaat vertellen. Hier ligt dé kans voor een verrassende opening.
-
De romp bevat de feitelijke boodschap, het is de kern van je verhaal. Hier vertel je wat je wilt vertellen of noem je de argumenten of onderbouwing voor je standpunt.
-
In de staart, je raadt het al, vat je de boodschap nog eens samen. Je komt tot een conclusie en noemt eventuele aanbevelingen.
Cirkelmethode
De cirkelmethode is een variant op het Kop-romp-staart
model. Het houdt in dat je in de staart van je betoog
nog eens teruggrijpt naar de kop. Dat maakt je verhaal
letterlijk en figuurlijk 'rond'.
VVV
Vertel wat je gaat
vertellen, vertel je verhaal en vertel tenslotte wat je verteld hebt·
Andere indelingen
-
Verleden-heden-toekomst
-
Voordeel-Nadeel-Conclusie
-
Probleem-Oplossing
3. De opening
Actualiteit
Nieuws is een prima binnenkomer. Zeker als het om een
onderwerp gaat waar mensen direct mee te maken hebben.
Neem een actueel bericht (liefst uit de krant van
diezelfde dag) en gebruik het als kapstok voor je
verhaal. Het nieuws moet natuurlijk wel iets met je
onderwerp te maken hebben. Bovendien doet positief
nieuws ("De Nederlandse economie trekt weer aan") het
beter dan slecht nieuws.
Anekdote
Een anekdote is een kort verhaaltje met een grappige of
verrassende kern. De kern symboliseert een diepere
waarheid of een meer algemene gedachte die je kunt
gebruiken als kapstok voor je verhaal. Een kort
verhaaltje of anekdote aan het begin is tien keer leuker
dan het obligate opdreunen van je boodschap. Anekdotes
vind je overal om je heen: in de krant, in de kroeg, op
het sportveld of in je bedrijf. Ook persoonlijke
belevenissen doen het goed.
Een voorbeeld: "Tijdens een reis in Tibet raakte ik in
gesprek met een Tibetaanse monnik. Deze monnik zag het
leven als een voorbereiding op de dood. Zijn leven, zo
vertelde hij mij, stond in het teken van leren te
sterven. Dit, dames en heren, getuigt vaneen
bescheidenheid die we in de Westerse samenleving niet
kennen."
Metafoor
Een metafoor is een figuurlijke uitdrukking of beeld
waarin je het onderwerp van je betoog kunt vangen. Een
goede metafoor vinden, is lastig. Maar als je er eenmaal
een hebt, is de zeggingskracht groot. Denk bijvoorbeeld
aan Frits Bolkestein die Ad Melkert ooit vergeleek met
'Rupsje Nooitgenoeg', een figuur uit een kinderboek die
gretig en onverzadigbaar is.
Een veelgebruikte metafoor is de vergelijking. Je
verlevendigt een droge opsomming van feiten en cijfers
tot een beeld dat beklijft als je het tastbaar maakt in
een herkenbaar voorbeeld. Journalisten maken er vaak
gebruik van.
Een voorbeeld: "Ruim 115.000 mensen werden geëvacueerd.
Dat is vergelijkbaar met een stad als Leiden."
Humor
Een grap als opening breekt het ijs en verhoogt de
sfeer. In Amerika is het een beproefd middel om de
aandacht te trekken en vast te houden. Nederlanders zijn
wat terughoudender met grappen en grollen. Toch kan een
grap goed werken. Maar dan moet je er wel 100 procent
zeker van zijn dat hij aanslaat en begrepen wordt door
het publiek. Niets is zo pijnlijk, voor jezelf en voor
je toehoorders, als de doodse stilte na een grappig
bedoelde binnenkomer. Ben je wel in voor een leuke grap?
Probeer 'm eerst uit op een paar proefkonijnen en
voorkom dat je je toehoorders (onbedoeld) beledigt.
Let op! Met grappen over politiek of het religie krijg
je misschien wel wat lachers op je hand, maar je loopt
ook het risico dat anderen voorgoed afhaken. Hetzelfde
geldt voor grappig bedoelde opmerkingen over het
vrouwelijke geslacht: die kunnen écht niet meer.
Citaat
Waarom zelf zwoegen op een prachtige openingszin als
anderen het wiel al hebben uitgevonden? Je kunt naar
hartelust gebruik maken van andermans veren, zolang je
de bron erbij vermeldt en niet doet alsof de volzinnen
uit je eigen geniale brein komen. Raadpleeg de
boekenkast of zoek naar citaten op het internet.
4. Het einde
Samenvatting
Vertel in maximaal vier of vijf zinnen wat je hebt
verteld.
Stelling
Pak de kern van je verhaal samen in een stelling. Kies
je voor deze vorm, dan moet er wel gelegenheid zijn voor
discussie.
Belofte
Een positieve afsluiting doet het altijd goed. Heb je in
je presentatie een wervend betoog gehouden voor een
product of dienst, dan past daar prima de belofte bij
dat met jouw product 'de toekomst beter zal zijn'.
Vraagteken
Zet je publiek aan het denken. Formulier een
prikkelende, intrigerende vraag en laat het antwoord
achterwege. Wie deze vorm goed weet uit te werken,
verlengt de levensduur van zijn presentatie aanzienlijk.
Maak het verhaal rond
Het mooist is als je in de afsluiting van je verhaal
teruggrijpt naar de opening. Dan maak je het verhaal
rond. Heb je in de opening een citaat gebruikt, grijp er
dan in de afsluiting nog even op terug om de
zeggingskracht ervan nog eens te onderstrepen.
5. Succesfactoren
Of een presentatie slaagt, hangt niet alleen af van de
inhoud van je betoog maar ook van de manier waarop je de
boodschap overbrengt. We zetten de belangrijkste
succesfactoren op een rijtje.
Ken je publiek
Weet wie je voor je hebt: of je ze met 'u' of 'jullie'
moet aanspreken, of ze in zijn voor een grap, wat ze
weten van het onderwerp en of ze geïnteresseerd zijn in
wat je te zeggen hebt.
Weet wat je gaat zeggen
Ook al ben je nog zo'n spreektalent, je doet er goed aan
om tenminste het begin en het einde van je verhaal op
papier te zetten. Oefen en schaaf je presentatie bij.
Houd tijdens het spreken een spiekbriefje bij de hand
met de kernwoorden van je verhaal. Verspil je tijd niet
met wat mensen al weten, geef ze iets nieuws,
verrassends en laat hun fantasie werken.
Breng structuur in je verhaal
Hanteer een duidelijke verhaallijn. Maak gebruik van de
methoden om je verhaal te structureren.
Gebruik beelden
Eén keer zien is beter dan 1.000 keer horen. Heb je
leuke dia's of voorwerpen die je betoog kunnen
ondersteunen, laat ze zien! Houd intussen wel contact
met je publiek en zorg dat je met de apparatuur kunt
omgaan. Niets is zo tenenkrommend als sprekers die staan
te stuntelen met beamers of overheadprojectors.
Maak contact
Het gaat er niet alleen om wat je zegt, maar ook hoe je
het zegt. Regel één is contact te maken met je publiek:
stel vragen, houd oogcontact, loop rond, laat mensen
stemmen op een stelling door de vinger op de steken.
Kortom: betrek je gehoor actief bij je verhaal. Laat
niet alleen je mond maar ook je lichaam spreken. Gebruik
handen en voeten om het betoog te illustreren en
onderstreep de boodschap met mimiek en
gezichtuitdrukking.
Bron: http://www.rug.nl/noordster/mondelingevaardigheden/voorstudenten/presenteren/index
Criteria | Relevant | 1 | 2 | 3 | 4 | Score | Weging |
Non-verbale vaardigheden | |||||||
Oogcontact | O | De leerling kijkt het publiek niet aan en leest alles voor van papier | De leerling zoekt slechts af en toe contact met het publiek en is nog sterk afhankelijk van zijn notities | De leerling heeft geregeld contact met het publiek, maar heeft zijn notities nog geregeld nodig | De leerling heeft voortdurend contact met het publiek en heeft zijn notities nauwelijks nodig | ||
Gezichts-uitdrukking | O | De leerling toont geen mimiek of heeft constant een gespannen gezichtsuitdruk-king | De leerling toont geregeld een gespannen gezichtsuitdruk-king | De leerling toont nog af en toe een gespannen gezichtsuitdrukking , maar vertoont ook geregeld een treffende mimiek. | De leerling toont telkens een adequate gezichtsuitdrukking die de presentatie ondersteunt | ||
Gebaren | O | De leerling ondersteunt zijn verhaal niet met toepasselijke gebaren | De leerling ondersteunt zijn verhaal slechts af en toe met toepasselijke gebaren | De leerling ondersteunt zijn verhaal geregeld met toepasselijke gebaren | De leerling ondersteunt zijn verhaal op natuurlijke wijze met toepasselijke gebaren | ||
Houding | O | De leerling zit gedurende de presentatie of staat ongemakkelijk. Zijn houding is onzeker. | De leerling toont geregeld door zijn houding dat hij zich niet op zijn gemak voelt. | De leerling toont nog af en toe door zijn houding dat hij zich niet op zijn gemak voelt. | De leerling heeft gedurende de presentatie een ontspannen houding | ||
Stemgebruik | |||||||
Stemgebruik | O | De leerling spreekt te zacht, te monotoon en/of teveel binnensmonds. | De leerling spreekt luid genoeg, maar te monotoon en teveel binnensmonds. | De leerling spreekt luid genoeg, hij articuleert goed, maar nog te monotoon. | De leerling spreekt luid genoeg, brengt variatie in toonhoogte aan en articuleert goed. | ||
Fluency | De leerling maakt vaak zinnen niet af en/of aarzelt vaak. | De leerling aarzelt geregeld. | De leerling aarzelt af en toe. | De leerling spreekt vloeiend. | |||
Enthousiast | O | De leerling toont geen enkele interesse in het onderwerp. | De leerling toont af en toe een ongeïnteresseerde houding | De leerling toont af en toe positieve gevoelens voor het onderwerp | De leerling straalt gedurende de hele presentatie enthousiasme voor het onderwerp uit. | ||
Onderbre-kingen (uh, well uh, um) | O | 10 keer of vaker | 6-9 keer | 1-5 keer | Geen onderbrekingen merkbaar | ||
Inhoud | |||||||
Rekening houden met doelgroep | O | De leerling houdt geen rekening met de personen voor wie de presentatie bedoeld is. | De leerling houdt onvoldoende rekening met de personen voor wie de presentatie bedoeld is. | De leerling houdt voldoende rekening met de personen voor wie de presentatie bedoeld is. | De leerling heeft de presentatie volledig afgestemd op de doelgroep | ||
Beoogd effect | O | De leerling is zich totaal niet bewust van hetgeen hij met zijn presentatie beoogt | De leerling is zich onvoldoende bewust van hetgeen hij met zijn presentatie beoogt | De leerling weet onvoldoende wat hij met zijn presentatie beoogt | De leerling weet precies wat hij met zijn presentatie wil bereiken | ||
Structuur | O | De presentatie heeft geen duidelijke opbouw | De presentatie heeft wel een begin en een middenstuk, maar geen afronding | De presentatie heeft een middenstuk en een afronding, maar geen duidelijke introductie | De presentatie heeft een heldere opbouw, met een begin, een middenstuk en een afronding. | ||
Aankondiging van het onderwerp | O | De leerling vertelt het publiek niet waarover de presentatie zal gaan | De leerling maakt slechts vaag duidelijk waar de presentatie over zal gaan. | De leerling vertelt het publiek in grote lijnen waar de presentatie over zal gaan. | De leerling vertelt het publiek gestructureerd waar de presentatie over zal gaan | ||
Afronding | O | De presentatie gaat als een nachtkaaars uit | De presentatie heeft een rommelig einde | De presentatie kent een redelijke afronding | De presentaie wordt duidelijk en tot the point afgerond | ||
Tijd | O | De presentatie is te kort. | De presentatie is aan de korte kant. | De presentatie is te lang. | Presentatie voldoet wat de tijd betreft aan de eisen. | ||
Visuele hulpmid-delen | O | De gekozen visuele ondersteuning is armzalig, leidt de aandacht af en is slecht te lezen | De gekozen visuele ondersteuning voegt weinig toe aan de presentatie | Gedachten worden gevisualiseerd, maar betrekken het publiek niet echt bij de presentatie | Hulpmiddelen ondersteunen het betoog en maken de presentatie sterker | ||
Volledigheid | O | Niet alle vereiste onderdelen komen aan bod | De meeste onderdelen, die vereist zijn, komen globaal aan de orde | Een aantal onderdelen wordt diepgaand behandeld, andere komen slechts globaal aan de orde | De leerling gaat diepgaand in op alle onderdelen | ||
Professio-naliteit van de presentatie | O | Mompelt teveel, het publiek heeft moeite om de presentatie te verstaan en te volgen | Het betoog is niet echt helder en de leerling weet het publiek niet bij de presentatie te betrekken | Het betoog is helder, maar de leerlingweet het publiek niet bij de presentatie te betrekken | Het betoog is helder, goed gestructureerd en de leerling weet het publiek bij de presentatie te betrekken |
Informatievaardigheden
Is hier sprake van samenwerkend leren?
Informatievaardigheden
Copyright: Albert van der Kaap, 2011