Wanneer is iemand informatievaardig? 'Informatievaardig ben je als je hebt geleerd hoe je moet leren. Je weet hoe je moet leren omdat je weet hoe kennis is georganiseerd, hoe je informatie moet vinden en hoe je informatie zo kunt organiseren dat anderen ervan kunnen leren. Je bent voorbereid op een leven lang leren, omdat je ten allen tijde de informatie kunt vinden die je nodig hebt voor je studie, werk of het nemen van beslissingen.' (1) |
Albert van der Kaap, Enschede, albert@vanderkaap.org
Bovenstaande omschrijving van het informatievaardig zijn stamt uit 1989 (vernieuwd in 1998) en is afkomstig van de American Library Association (ALA). Deze organisatie heeft voor informatievaardigheid een standaard gepubliceerd, die hieronder deels en enigszins aangevuld wordt weergegeven.(2)
1. De
leerling zoekt efficiënt en effectief informatie
De informatievaardige leerling onderkent het belang van
goed informatie. Hij weet wanneer hij (extra) informatie
nodig heeft en welke vragen hij moet stellen om die
informatie te verwerven. Ook weet hij waar hij deze
informatie kan vinden. Hij kan een goede, effectieve
zoekstrategie ontwikkelen.
Indicatoren
De leerling:
-
herkent de behoefte aan informatie en evalueert deze behoefte;
-
weet dat juiste en volledige informatie de basis is voor verstandige besluitvorming;
-
formuleert de juiste vragen bij de informatiebehoefte;
-
selecteert geschikte informatiebronnen;
-
herkent het belang van het gebruik van verschillende soorten bronnen;
-
ontwikkelt en gebruikt succesvolle zoek strategieën.
2. De leerling beoordeelt
informatie kritisch en deskundig
De informatievaardige leerling weegt en beoordeelt
gevonden informatie kritisch. Hij is in staat de
informatie te beoordelen op validiteit, relevantie,
betrouwbaarheid, volledigheid en onpartijdigheid. Hij
past deze principes ook bewust toe door (informatie uit)
bronnen te accepteren, te verwerpen of te vervangen door
logisch nadenken.
Indicatoren
De leerling:
-
bepaalt juistheid, relevantie en volledigheid;
-
hanteert relevante criteria bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van informatie;
-
houdt feit, mening en perspectief uit elkaar;
-
herkent onjuiste en misleidende informatie;
-
onderkent dat informatie 'gekleurd' kan zijn door normen, waarden en opvattingen van mensen;
-
selecteert informatie die bijdraagt aan de beantwoording van de vraag op de oplossing van het probleem.
-
reflecteert op het zoekproces
3. De leerling gebruikt informatie juist en creatief
De informatievaardige leerling gaat
vaardig en effectief om met informatie in verschillende
situaties. Hij verwerft, selecteert en analyseert
informatie uit verschillende bronnen voor het nemen van
beslissingen, het oplossen van problemen en voor
kritisch denken. Hij kan op verschillende manieren,
creatief en correct, over deze informatie communiceren,
rekening houdend met de doelgroep.
Indicatoren
De leerling:
-
organiseert de informatie voor praktische toepassing;
-
vergelijkt de nieuwe informatie met aaanwezige kennis;
-
integreert de nieuwe informatie in de eigen kennis;
-
gebruikt de informatie voor kritisch denken en probleem oplossen;
-
produceert en communiceert de informatie in de geschikte vorm.
Een vergelijkbare standaard is
ontwikkeld door het
Australia and New Zealand Institute
for Information Literacy
Noten
1.
American Library Association, Presidential committee
on information Literacy, American Library Association,.
(1989, 1998): ACRL, Washington D.C.,
2.
American Library Association, Information Literacy
Standards for Student Learning,
Informatievaardigheden
Informatievaardigheden